Disclaimer

naar vorige pagina naar volgende pagina

MET DE CENTRAAL NIEUW-GUINEE EXPEDITIE A° 1920 NAAR EEN ONBEKENDEN VOLKSSTAM IN HET HOOGGEBERGTE (14)

H. J. T. BIJLMER (Met 2 foto's en een schetskaartje)

Zadensnoeren spelen een eerste rol, maar daarnaast komt allerlei uit planten- en dierenrijk in aanmerking: veeren, bontbandjes, roofvogelpootjes, rondgebogen vederschachten, bladeren, biezen en wat niet al. Soms ziet men vervaarlijke hoofdtooisels van casuarisveeren, terwijl de kleurenrijke paradijsvogels en parkieten meer tot gala-hoofdtooisels worden verwerkt. Neustusschenschot en oorlellen bleken doorboord, niet echter de neuspunt, zooals dat in de Mamberamolanden gebruikelijk is. Echter werden in deze gaten maar zelden siervoorwerpen gedragen: een paar varkensslagtanden bleek voor het neustusschenschot het gebruikelijke ornament, althans voor mannen.

Van de gebruiksvoorwerpen moeten in de eerste plaats de verschillende netten worden genoemd. Het weven is hier geheel onbekend, bast schijnt niet verwerkt te worden, voor weefsels en boomschors treedt echter het touwnetwerk in de plaats. Van touw geknoopte draagneten ziet men in alle formaten; de vrouwen dragen ze aan een band om het voorhoofd, de mannen vaak om den hals of aan den schouder. Daarnaast ziet men ook bij de mannen niet zelden eenige netten over het hoofd, van het voorhoofd tot in den nek afhangend. Op deze wijze gebruikt is het net eigenlijk kleedingstuk; het wordt echter niet algemeen gedragen. Een belangrijke rol in het huishouden der dalbewoners speelt ook een hunner armbanden: deze neemt de plaats in van ons doosje lucifers! In een ommezien maakt de Oeringgoep hiermede vuur. Hij zoekt een stok van ongeveer een halven meter lang, splijt dezen een eindje, houdt de spleet opengespalkt door middel van een steentje en slaat een stuk van zijn ontrolden armband — die niets anders is dan een paar meter lang stuk in elkaar gedraaide rottan of gespleten bamboe — om het gevorkte eind, dat hij vervolgens midden op een hoopje in der haast bijeengezochte en gekneusde droge blaren legt. Met den voet den stok op deze gemakkelijk ontvlambare materie gedrukt houdend, trekt hij met beide handen den band met groote kracht en snelheid over den stok heen en weer, met het gevolg, dat weldra de blaren beginnen te smeulen. Haastig wordt het smeulende hoopje in beide handen opgenomen en door aanblazen slaan weldra de vlammen uit. In korten tijd is een en ander gereed; onze lucifers, hoezeer verbazing wekkend, werden als gebruiksartikelen door hen dan ook versmaad; hieraan zal echter eenige vrees voor deze in hun oog bovennatuurlijke houtjes wel niet vreemd zijn.

De Oeringgoeps bewonen cirkelronde hutjes, die in grootere of kleinere groepjes bij elkaar, op keurig schoon gehouden plekjes staan. Deze kampongs liggen open en bloot te midden der tuinen; uitstekende voetpaden verbinden ze met elkander, zoodat een tocht door de vallei eenvoudig een wandeling gelijk is. In ieder dorp zijn mannen- en vrouwenhuizen, in de kleinere dorpen van vier of vijf huisjes is maar één mannenhuis, in de grootere twee of meer. Oppervlakkig bezien is er van buiten weinig verschil; bij nadere beschouwing blijken de vrouwenhuizen wat ruwer afgewerkt. De mannenhuizen staan steeds op vlakken grond, zoodat deze zonder meer als vloer kan dienen, de vrouwenhuizen staan vaak op een dermate hellend vlak, dat .een houten vloer onontbeerlijk is. Is in het mannenhuis slechts één zoldering, daar, waar het kegelvormige dak begint, — en die tot slaapplaats dienen zou — in het vrouwenhuis is bovendien ter halver hoogte van den wand nog een gedeeltelijke vloer aangebracht; daaronder bevindt zich een afgeschoten ruimte voor de varkens. Vrouwen, kinderen en varkens slapen dus gemoedelijk bijeen.

In de tuinen worden knollen — oebi, kladi, katella pisang en suikerriet geteeld, in de nabijheid der hutten wordt tabak aangeplant. Naast tabak wordt ook sirih als genotmiddel gebruikt, echter in beperkte mate.

Als eenige bewapening zag ik pijl en boog, beide van kleiner model dan die der groote vlaktebewoners. Het kleine dolkje van casuarisbeen heeft als strijdmiddel geen waarde. Het meest op den voorgrond tredend werktuig is de steenen bijl. Geen spoor van ijzer was nog in deze vallei doorgedrongen. Geen metaalbewerking, geen weefkunst, geen pottenbakkerij, nagenoeg geen kleeding, een minimum aan huisraad en werktuigen, het is voorwaar een eenvoudige maatschappij!

Omtrent den gezondheidstoestand kan ik geen ongunstige getuigenis afleggen. Vijf weken lang leefden wij te midden der bevolking, dagelijks hadden we druk bezoek en wederkeerig bezochten wij vrijelijk de kampongs.

Weldra leerde men mijn hulp inroepen voor ziekten. Toch trof ik nooit een zware zieke aan, koorts of buikziekte zag ik nooit. Het meest viel ons op, dat de gewone huidziekten als schurft, ringworm, en cascado, welke men bij alle soorten inlanders rijkelijk pleegt aan te treffen, hier schenen te ontbreken. Maar framboesia bleek inheemsch, en ook lepra meen ik met groote mate van waarschijnlijkheid te hebben kunnen diagnostiseeren. Daarentegen wees niets er op, dat geslachtsziekten hier zouden voorkomen; de niet zeldzame zweeren, been- en gewrichtsaandoeningen leken mij aan framboesia te moeten worden toegeschreven. Kropgezwellen werden vaak gezien, echter alleen bij vrouwen

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina naar volgende pagina