Disclaimer

naar vorige pagina naar volgende pagina

MET DE CENTRAAL NIEUW-GUINEE EXPEDITIE A° 1920 NAAR EEN ONBEKENDEN VOLKSSTAM IN HET HOOGGEBERGTE (9)

H. J. T. BIJLMER (Met 2 foto's en een schetskaartje)

Nadat in de maand September geoloog, zoöloog en botanicus achtereenvolgens den landtocht hadden aangevangen, het spoor der intusschen ver vooruit exploreerende voorhoede volgend en daarmede aan hun eigenlijke taak waren begonnen, trokken den 5den Oct. ook contr. Jongejans, luit. Droog en ik het bergland in. Ik zou de mij voor dit artikel toegestane ruimte verre overschrijden, als ik u onzen landtocht ging beschrijven. Uit de reisverhalen der vroegere Nieuw-Guinee-expedities, die de meesten uwer wel zullen hebben gelezen, zal men wellicht een algemeenen indruk van dergelijke oerwoudtochten hebben behouden. Ik wil slechts aanstippen, hoe wij na tien dagmarschen door zwaar bergterrein op het topbivak, op 3250 M- hoogte gelegen, aankwamen en ons daar bij de voorhoede voegden. We bevonden ons daar op het verste, in 1914 door den luit. t. zee Doorman bereikte punt, op den berg, dien de leider naar den eersten Europeaan, die er den voet op zette, dan ook Doormantop had gedoopt. Het plan was nu om in het achter dezen top gelegen dal, dat volgens de waarnemingen van D. bewoond moest zijn, af te dalen. Helaas begreep de leider toen reeds, dat we niet veel verder zouden kunnen komen en inderdaad bleken onze draagkrachten tot het bestrijken van den ruim 40 KM. langen afstand tusschen Prauwenbivak en dal nauwelijks voldoende. In de vallei zou dan ook het eindpunt onzer expeditie liggen.

Den 18den Oct. vingen we den tocht in terra incognita aan, langs onbekende paden naar onbekende menschen. De weg voerde over den top. Deze was niet zoo hoog als we altijd hadden gedacht; hij is naar nauwkeurige waarnemingen van Overste Kremer geen 3810 maar 3550 M. hoog gebleken. Maar het uitzicht was daar niet minder om: het was treffend, naar alle windstreken onbelemmerd. De vlakte, het bergland, ze waren ons reeds bekend, maar nieuw en indrukwekkend was de aanblik van het dal, ten Z. van ons. Indrukwekkend, omdat voor het eerst sinds den aanvang dezer expeditie ons oog mocht rusten, niet op het eindelooze woud, maar op ontgonnen grond. Ladangs, d. w. z. tuinen, oude en nieuwe, lagen bij tientallen voor ons uitgespreid tegen de lagere zones der hellingen, die de Swart-rivier tusschen zich klemmen. Rookzuilen stegen allerwege op, groepjes van ronde huisjes waren met den kijker te onderscheiden. We stonden voor een groot Oost-West gericht lengtedal, door een gezeten bevolking bewoond en ijverig bebouwd: voor den bovenloop van een naar het westen stroomende rivier, reeds door Doorman van deze zelfde plaats gesignaleerd en die zich in een der westelijke takken van den Mamberamo uit moet storten. De leider doopte rivier en dal, naar den voorzitter van het Indisch Comitee, dat deze expeditie op touw had gezet: Swart-rivier en Swart-dal. Het topografisch, geologisch, ethnografisch en anthropologisch onderzoek van dit dal en zijn bevolking zouden den slotarbeid van deze expeditie vormen.

De afdaling, waarbij de voorhoede voetje voor voetje kappend door het woud ging, duurde vijf dagen. Toen was het dal bereikt. Ik wil mijn reisverhaal weer vervolgen op een plek, waar een open puinhelling ons uitzicht op de onmiddellijk voor ons liggende hutjes opende. Vlak voor ons lagen ze in de diepte te midden der akkers. Men scheen onze dagenlange afdaling niet te hebben opgemerkt, althans niets wees er op dat men ons verwachtte; geen mensch, geen dier, noch eenig geluid van hen afkomstig zagen of hoorden we. Of zou men op onze nadering zijn gevlucht, of zich hebben verscholen? In een eigenaardige gemoedsstemming werd het noenmaal, de gewone klont rijst met een paar dobbelsteentjes gehakt genuttigd. En hoe ongemakkelijk het ook rusten was op het hellende harde, scherpkantige puin, er heerschte stemming in deze bijzondere eetzaal. De decoratie van haar wanden bracht daar het hare toe bij. En daarnaast het onzekere over de naaste toekomst. Nog eenige oogenblikken en we zouden deze onze eerste oase in Nieuw-Guinee's eindeloos oerbosch betreden: nieuw land, nieuwe menschen. Wat voor menschen?... "nieuwe" niet alleen voor ons, maar voor de heele beschaafde wereld. Hoe zouden ze ons ontvangen? Onder welke omstandigheden zouden we ons ter ruste leggen? Deze vragen speelden ons door den geest. Het is dan toch ook zoo eigenaardig, een vreemd natuurvolk te naderen tot onder den rook van zijn hutten en dan nog niet het minste contact te hebben gehad. Bijna altijd gaat aanraking met voorposten vooraf aan de betreding van het kamponggebied: hier kon men de woonplaatsen voor verlaten hebben gehouden, had de rook ons niet van het tegendeel verzekerd.

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina naar volgende pagina