Disclaimer

naar vorige pagina naar volgende pagina

MET DE CENTRAAL NIEUW-GUINEE EXPEDITIE A° 1920 NAAR EEN ONBEKENDEN VOLKSSTAM IN HET HOOGGEBERGTE (7)

H. J. T. BIJLMER (Met 2 foto's en een schetskaartje)

Den 12den Augustus vingen we de reis door de Meervlakte aan. Het "sleepje" telde ons onder zijn passagiers. Dit sleepje bestond uit een motorboot, trekkende twee saamgekoppelde zeer groote laadprauwen. Langzaam doorsneden we het land. Vergezichten als in Holland bood deze vlakte niet, de hier meer dan 500M. breede rivier slingerde zich tusschen nu eens met hoog opgaand riet, dan weer met betrekkelijk ijl geboomte begroeide oevers. Boschcomplexen beperkten steeds het uitzicht maar het zware ononderbroken oerwoud van den benedenloop kwam hier nergens voor. Veel dierlijk leven zagen we niet. Wie aan deze onberoerde moerassige oevers groote troepen watervogels zou verwachten kwam bedrogen uit. Hagelwitte, zwartgemantelde, grauwe en kaneelbruine reigers stonden hier en daar langs den kant, kleine blanke meeuwen scheerden nu en dan in groepjes langs het watervlak of zaten schouder aan schouder op een drijvenden boomstronk. Andere watervogels zijn ons niet opgevallen; geen der kleinere steltloopers, geen eend trok onze aandacht. Krokodillen komen ongetwijfeld in deze contreien in aanmerkelijke aantal voor, een enkele maal zagen we er een van een van de vlakke kleibanken, welke zich in de binnenbochten van de oevers gevormd hadden, in het water glijden. Kalongs troffen we nu en dan in groote drommen aan, maar hiermede is dan ook de enige diersoort, die zich in aanmerkelijk aantal aan ons vertoonde, genoemd. Ook mag ik echter ook de muskieten niet vergeten; deze traden dag en nacht in onaangename kwantiteiten op. Toch was het minder erg dan ik me had voorgesteld en anophelinen zocht ik tevergeefs.

Nadat om 7.15 v.m. de reis was aangevangen werd om 1 uur nm de splitsing bereikt, Kalongeiland, dat juist even in de Van Willigenrivier is gelegen, op korten afstand gepasseerd en de Idenburgrivier opgevaren, om een paar honderd meter verder het nachtbivakje te bereiken. Idyllisch plekje, waar ik een kostelijken achtermiddag doorbracht. Ons zitje, op den hoogen linkeroever in een niet te dicht en te verward maar schaduwrijk oeverbosch gelegen, gaf een aardig uitzicht op het kalme, naar schatting 200M. breede watervlak en den aardig begroeiden rechteroever. Het bosch had hier, zooals reeds aangeduid, zijn "boerenkool"-type verwisseld met een aangenamer vorm, niet zo overweldigend druk, maar door op den voorgrond tredende forsche boomen en mooie boomgroepen van veel schilderachtiger aanzien.

Den volgenden morgen werd om half zeven de tocht hervat. Kalm en statig slingerde zich de Idenburgrivier door het vlakke land. Ongeveer daar waar zij haar hoofdrichting voor de laatste maal van een westelijk in een noordelijk loopende verandert, zagen we de eerste Meervlaktekampong (Te Bataviabivak hadden we, zowel als te Pionierbivak, reeds met Papoea's kennis gemaakt; kampongs hadden we echter bij onze opvaart nimmer gezien). Ze bestond niet uit afdakjes maar voor het eerst zagen we hier werkelijke papoeahuizen, op hooge palen en met zorg afgedekt. De vloer leek zich op een paar meter boven den grond te bevinden. Er werden slechts enkele Papoea's en een vogeljager opgemerkt. 's Avonds gingen we aan den rechteroever in bivak. We bevonden ons weer in een ijl bosch, en een boomlooze ruigte, op korten afstand achter ons, bewees nog duidelijker, dat we niet in een echt woudland waren.

Na den derden en laatsten motordag weer om half zeven te zijn opgebroken, kwamen we 's middags om 2 uur te Prauwenbivak aan. Niet zeer ver voor dit eindpunt waren we een kampong gepasseerd, bestaande uit een twaalftal huizen van het reeds beschreven type. Verscheidene mannelijke bewoners begroetten ons luide van den oever, waaraan een tiental prauwen gemeerd lagen. Ook te Prauwenbivak troffen we nog meerdere Papoea's en een zestal prauwen aan, blijkbaar tot diezelfde kampong behoorend. We hebben tezamen zeker een 25 man gezien; er zullen er echter nog wel meer zijn geweest, het groote aantal prauwen in aanmerking genomen. De aanraking was van zeer kameraadschappelijken aard: ijverig hielpen onze zwarte broeders bij het uitladen der prauwen. De palmbladen, waarmede alle bivakgebouwen keurig waren gedekt, waren door hen geleverd en menig varkenspootje hadden ze verstrekt.

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina naar volgende pagina