Disclaimer

naar vorige pagina naar volgende pagina

MET DE CENTRAAL NIEUW-GUINEE EXPEDITIE A° 1920 NAAR EEN ONBEKENDEN VOLKSSTAM IN HET HOOGGEBERGTE (16)

H. J. T. BIJLMER (Met 2 foto's en een schetskaartje)

Niet echter de Oringgoeps. We hadden des middags juist ons eenvoudig maal gebruikt, toen onder veel kabaal een aanzienlijk aantal zwarte broeders kwam opdagen. Een tweetal, onze gastheer en de verongelijkte varkenseigenaar, kwamen tot den rand van ons kamp, de anderen bleven op een heuveltje op eenige tientallen meters afstands, dreigend, de pijlen op de bogen gespannen, de onderhandelingen gadeslaan. Onder veel misbaar werd ons duidelijk gemaakt, dat de Dajaks zich misdragen hadden. Kapt. van Overeem en kapt. van Arkel begaven zich naar voren begrepen dat hier schadeloosstelling noodig was en boden dan ook een kapmes aan. Dit werd geaccepteerd, de onderhandelaars trokken terug, echter…..om het kapmes in veiligheid te brengen en daarna onmiddellijk hun luidruchtige betoogingen te hervatten. We kregen te verstaan dat niet wij, maar de Dajaks boeten moesten. De schuldige hield zich begrijpelijkerwijs schuil; een zijner makkers kwam echter naar voren en bood zijn eigen mandau aan. Ook deze verhuisde naar den heuvel het geraas en getier bedaarde daardoor echter geenszins. De voormannen kwamen nu met gloeiend hout aandragen en wenschten over te gaan tot het brandmerken des varkensmoordenaars, wiens uitlevering zij verlangden. Het geval begon ons deerlijk in verlegenheid te brengen, want de leider wilde gaarne alle geweld voorkomen; het was echter niet makkelijk een anderen uitweg te vinden. Toch wilde hij nog een laatste poging doen om de menigte tot bedaren te brengen. De schuldige werd voor het voetlicht geroepen en in het openbaar door een der onzen duchtig afgeranseld, waarbij zoowel het onderwerp als het "lijden voorwerp" verdienstelijk comedie speelde. Daarna moest het slachtoffer zijn eigen zoo misdadig gebruikte mandau uitleveren.Werkelijk scheen dit eenige kalmte te weeg te brengen. Zuiver was de atmosfeer echter nog in geenen deele. De beide voormannen, vergezeld van een paar secondanten, togen naar de dajakbarak; het feit, dat het viertal zich daardoor zich geheel in onze macht begaf, werkte echter geruststellend. Weldra keerden ze terug….was het geschil beslecht? Vlak voor ons zetten zij er een drafje in, bij de grens van ons bivak maakten ze plotseling keert, om…… onder oorverdoovend geschreeuw en springend als duivels de pijlen op den boog te spannen! Rikketikketik, daar klikten alle haanpallen om, geweren en revolvers wachtten op "vuur" en.... zonken terug in den ruststand. Nu speelden de zwartjes comedie en zeer verdienstelijk! Onze oorspronkelijke gastheer toch bleek aan onze zijde stand te houden tegen de drie zich als razend aanstellende "vijanden"; het viertal leverde in ons kamp een spiegelgevecht! Kostelijk was het om te zien, hoe de gastheer, onder het vechten door ons telkens met een geruststellend handgebaar te kennen gaf, dat ons geen gevaar dreigde en dat hij het zaakje nu maar voor ons opknapte. Het was een treffend oogenblik. Onze vrienden begrepen, dat wij het goed bedoelden, dat wij het ten slotte niet helpen konden, dat hun adat ons onbekend was; welnu, de gastheer, hij, die kort geleden bloedvriendschap gesloten had, nam de schuld van zijn gasten op zich en wierp zich op als zondebok. Weldra hield het vechten op; de "onze" gaf zich gewonnen en stond in deemoedige houding met den rug naar de overwinnaars. De leider trad naar voren, en gaf hem een mes. Het werd in den armband gestoken en nu ging onze vriend ruggelings voetje voor voetje tot voor den beroofden varkenseigenaar. Deze trok met autoritair gebaar het mes uit den armband van den deemoedigen verwonneling en trok zich eerst toen voldaan terug. Het drama was afgespeeld. Een laatste mes, het vijfde, werd onzen beschermer ter belooning aangeboden en men trok af. De zon neigde ter kimme, drie uur had het conflict geduurd! We hadden hiermee ondervonden, hoe deze "dwergen" zeer wel durfden dreigen. De vrouwen van dit primitieve volkje versterkten mijn indruk, dat de eigenaardige verschillen tusschen de vrouwelijke en mannelijke psyche principieel de seksen eigen zijn en niet door de beschaving zijn ontstaan. Het is moeilijk deze verschillen onder woorden te brengen. "Das ewig weibliche", (dat mij ook zoo vaak bij de vrouwen van andere Indische volken is opgevallen, ontbreekt ook hier niet. Is eenmaal het ijs gebroken, dan kenmerken de vrouwen zich door een natuurlijkheid en onbevangenheid in den omgang, die haar, veel meer dan de mannen, aangeboren schijnen. Zie, hoe een der meisjes een rokje ten verkoop aanprijst: ze houdt het langs haar heupen, keert en wendt zich op sierlijke wijze, om kort te gaan, coquetteert met een virtuositeit, die den vrouwelijken aanleg in deze buiten discussie stelt.

De verhouding tusschen mannen en vrouwen lijkt mij tamelijk verdraagzaam. In ieder geval is de echtgenoote slaaf noch lastdier van haar man. Ik heb ze haar meening hooren zeggen op een toon en met een stelligheid, die mij haar redelijke positie waarborgde. Ik heb mannen zoowel als vrouwen met ladingen oebi en suikerriet zien loopen en mannen en vrouwen samen een huis zien bouwen, toch schijnt het leeuwendeel van den arbeid en meer in het bijzonder de landbouw, door de vrouw te worden verricht en de man lijkt mij beslist een bevoorrechte positie in te nemen. Het ontging mij niet, dat de mannen nog al eens hun vetoschenen uit te spreken in zaken van ruilhandel tusschen de vrouwen en ons gedreven. En eens was ik er getuige van hoe een groepje vrouwen barsch werd weggestuurd.

Alhoewel van volledig inzicht in de psyche van dit natuurvolk allerminst sprake is zijn toch eenige conclusies wel geoorloofd. Deze menschen, nog levende in de neolitische periode, blijken allerminst wilden. Hun welkomstgroet, hun afscheidszang, hun gastvrijheid, hun mededeelzaamheid, in één woord hun innemende manieren, deden ons geheel onder menschen voelen. Dit volk is vreedzaam en toch moedig, vriendelijk en toch flink. Dankbaarheid is voor hen een natuurlijke deugd, hebzucht en diefachtigheid treden niet op den voorgrond, achterdocht is hun vreemd. Summa summarum, ofschoon de eenvoud, waarin in deze menschen leven bijna volstrekt is – immers kleeding, huisraad, en werktuigen zijn nauwelijks voorhanden – zijn zij naar hun innerlijk toch wezens die zich niet of nauwelijks van minderwaardiger constructie toonen dan de onontwikkelde cultuurmensch. Men vergete niet, dat dit volk niet behoort tot wat men in de ethnologie de primitieven noemt: ze zijn maatschappelijk ver uit boven zwervende jagers en visschers; hun vaste woonplaatsen, hun landbouw en huisdieren plaatsen hen op een zekere trap van cultuur. Maar men voelt wel, dat aan dit beetje beschaving een dergelijke psychische ontwikkeling niet te danken kan zijn. Integendeel, deze blijkt een kenmerkende eigenschap van het menschelijk geslacht, en zoo heeft ook deze kennismaking met een der meest geïsoleerd levende volksstammen der aarde weder geleerd, hoe groot het verschil is tussschen mensch en dier.

Na een vijfweeksch verblijf in het Swartdal noodzaakte ons de schrale voedselvoorziening tot den terugtocht. Den 18den October afgedaald, bracht den 27sten November ons weer op den Doormantop, dien reuzenmijlpaal op uit- en thuisreis, terug. Op St. Nicolaasavond waren allen weer te Prauwenbivak vereenigd en daarmee was deze expeditie feitelijk beëindigd, al vertrok ik half Maart pas uit het Mamberamogebied

In Juni van het vorig jaar is een nieuwe expeditie onder leiding van den overste der K. N. Marine Kremer het bergland ingetogen, om te trachten voorbij het dal nieuwe bergkammen te bestijgen en ten slotte den Wilhelminatop van de noordzij aan te tasten. Dat onze wakkere overste, bijgestaan door de eveneens reeds genoemden: kapt. Van Arkel, luit. Drost en dr. Hubrecht, ditmaal slagen moge!

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina naar volgende pagina