Disclaimer

naar vorige pagina naar volgende pagina

MET DE CENTRAAL NIEUW-GUINEE EXPEDITIE A° 1920 NAAR EEN ONBEKENDEN VOLKSSTAM IN HET HOOGGEBERGTE (3)

H. J. T. BIJLMER (Met 2 foto's en een schetskaartje)

Het late namiddaguur deed ons van een landing afzien en daar de volgenden dag een onafgebroken plasregen het lossen der schepen niet wenschelijk maakte, begaven we ons pas den 7den Februari aan wal. De oever stak een paar meter boven het watervlak uit. Na dezen beklommen te hebben, bevonden we ons op een vrij vlak stuk grond met manshooge alang-alang en laag struikgewas, waaronder slechts enkele hooge boomen, bedekt. Deze begroeiing bevestigde het vermoeden, dat we hier werkelijk het oude bivakterrein hadden betreden en de voorwerpen, hier en daar over den grond verspreid, namen den laatsten twijfel weg. We vonden drie oude marinesloepen in het hooge gras verscholen liggen; verder twee groote ijzeren vaten en een menigte oude petroleumblikken. De plek werd geschikt bevonden voor ons nieuwe bivak; onmiddellijk werden soldaten en dwangarbeiders ontscheept en met den herbouw van Pionierbivak werd een aanvang gemaakt Den 11den Februari lichtte den Vloot het anker: één voor één wenden Deneb Albatros en Pionier den steven, lieten hun stoomfluiten gillen en gleden statig om de bocht uit het gezicht. Hiermede was het expeditieleven in zijn volledigheid begonnen: 300 menschen waren gepoot in N.-Guinee's oerbosch, een paar honderd kilometers van de kust en op den drievoudigen afstand van de laatste nederzetting der beschaving Een groote witte tent, een paar armzalige afdakjes, eenige duizenden kisten, kris en kras neergevelde boomen en struiken en tusschen dat alles menschen, krioelend als een hoop nijvere mieren, hakkend, sjouwend, metend en bouwend, ziedaar een beeld van ons kamp in wording Den 13den Februari kwam het Gouv..SS Edi voor Pionierbivak ten anker, controleur Jongejans, dokter ten Haaf, 115 Dajaks en nog wat achtergebleven lading medebrengend. Twee dagen later vertrok dat vaartuig weer, de expeditie nu geheel voltallig achterlatend. De Dajaks brachten nieuwe drukte; ze bleken een goede aanwinst voor het mierennest. Door hun vroohjkheid, vlotheid en bedrijvigheid staken ze gunstig af bij onze Javaansche en Maleische koelies. In wonderbaarlijk korten tijd hadden zij zich een verblijf gebouwd; daarna begonnen zij met het vervaardigen der benoodigde prauwen. Dit nam eenige weken in beslag.

Begin Maart waren er meer dan twintig gereed, de tocht naar boven kon dus beginnen. Daar echter de boot, die de achtergelaten goederen van Menoekwari brengen zou, elk oogenblik kon worden verwacht, werd het vertrek nog wat uitgesteld. Den 8sten Maart verscheen de Albatros voor het bivak, den 10den lichtte zij weer het anker. Qp dienzelfden dag verschenen drie der acht officieren, waaronder ik, niet aan het ontbijt, de koorts had ons dien nacht overvallen. Malaria leek het niet en toen een paar dagen later – ik was toen al weer ter been - het halve kampement bedlegerig was, bleek het, dat de gevreesde influenza ons tot hier had achtervolgd. Dit gaf eenige consternatie; al liet de ziekte zich aanvankelijk niet ernstig aanzien, toch was vertrekken onder deze omstandigheden niet raadzaam. Echter, ook de rivier noopte tot wachten: de waterstand begon te rijzen, de toch al niet geringe stroomsterkte nam daardoor nog toe. Er volgden eenige dagen van onaangenaam wachten; iederen ochtend gold de eerste gang de peilschaal, de tweede het ziekenrapport. De influenza bleef binnen behoorlijke perken, al eischte ze het leven van een Dajak en twee dwangarbeiders, alle drie echter te voren reeds lichamelijk ongeschikt voor den expeditiedienst. Maar het water zakte niet, integendeel steeg het tot 60 cM. boven den stand dien wij bij aankomst hadden aangetroffen. Den 20sten Maart werd de knoop doorgehakt; de prauwen werden des morgens geladen en om twaalf uur vertrok de voorhoede stroomopwaarts. Ze bestond uit den leider, den zeeofficier, den controleur en den jongsten medicus, die in de motorboot hadden plaats genomen en verder uit de heele dajakvloot, waarop bovendien een brigade militairen (20 man) was ondergebracht. Helaas, de reis zou niet voorspoedig zijn. De influenza, hoewel niet overwonnen, berokkende niet al te grooten overlast, maar de Mamberamo "zat tegen", zooals immers van den aanvang af. Het water wies gestadig. De kleinere stroomversnellingen en de Marinevallen bleken overkomelijke hinderpalen, de Edivallen baarden echter grooter zorg. De prauwen kwamen er met geduld en wat extra krachtsinspanning ten slotte nog wel door, maar de motorboot….. ze bleef liggen voor de vallen tot het eind van de volgende maand! De lezers van dit tijdschrift kennen de Edivallen van vroeger. Ze weten, hoe ze gevormd worden door twee rotsdrempels, slechts een paar honderd meter van elkaar verwijderd, maar waarvan de eene van den linkeroever, de andere van den rechteroever uitgaat, resp. dus een rechter en een linker vaargeul beschikbaar latend. Het gevaar is duidelijk: het is verbonden aan het oversteken der kokende rivier tusschen de beide vallen - beter zware versnellingen - in. Het is voor de Dajaks met hun lichte, desnoods eerst ontladen, prauwtjes best te wagen, voor de motorboot blijft het onder alle omstandigheden een gevaarlijke karwei. De motor haalt het, of zij haalt het niet, en in het laatste geval loopt het uit op een schipbreuk. De leider wilde er de boot noch den bestuurder, in casu den overste Kremer zelf, aan wagen en vond het geraden lager water af te wachten. Want de rivier was intusschen nog meer gestegen, tot ruim 1 1/2M. boven den stand bij vertrek. Eens moest toch het water zakken, echter.... de Mamberamo zakte niet en ten slotte werd het er op gewaagd bij den hoogst geregistreerden waterstand! Het zou voor de motorboot, maar ook voor zijn bestuurder, den onvervaarden overste, er op of er onder zijn: het was er op! En hiermee was bewezen, dat Mamberamo's ergste struikelblok ook bij het hoogste water geen "tot hiertoe en niet verder" vormt! Voor 't laatst had de rivier de expeditie oponthoud, maar dan ook niet gering, bezorgd. De Batavia-versnellingen werden naar behooren verwerkt, de Meervlakte was bereikt. Weldra voeren geregelde prauwentransporten tusschen het daar opnieuw opgerichte Bataviabivak en Pionierbivak heen en weer, ongeacht den waterstand. Nooit heeft de lastige middenloop een slachtoffer geeischt en later zijn de beide andere motorbooten, weder door den overste persoonlijk bestuurd, eveneens ongeschonden naar de Meervlakte gebracht.

De motorvaart van Bataviabivak tot den voet van het gebergte was gemakkelijk genoeg. Den 9den Mei werd op de plaats waar de Idenburgrivier zich van het hooggebergte afwendt naar het noorden, Prauwenbivak gesticht. Vreemde naam, echter gegeven naar analogie van andere expedities, waar Prauwenbivak immers bijna steeds het eindpunt van den watertocht vormt. Met het inrichten van dit bivak tot basis van den landweg, het regelen der transportvaart, het opvoeren van vivres en andere benodigdheden en het verkennen van het omringende land, ten einde den besten weg landwaarts op te sporen, waren de eerstvolgende maanden gemoeid. De luitenants Drost en Kooy, benevens schrijver dezes, waren te Pionierbivak achtergebleven. Aldaar arriveerden den 13den Juni de zoöloog en de botanicus en den 24sten Juli de geoloog en de offic. v. gez. De Rook, die den te Prauwenbivak ziek geworden en vandaar naar Ambon geevacueerden Dr. Ten Haaf kwam vervangen. Daar ik den medischen dienst te Pionierbivak aldus kon overgeven, begaf ik me in gezelschap van controleur Jongejans den 1sten Augustus naar boven.

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina naar volgende pagina