bar van de Jachtclub, die bij de Papoea-bediende nog
eenmaal de standaardbestelling plaatsen - twee pils, één tegen de
dorst en één voor het verdampen.
Dan rinkelt in de operations room de telefoon. Amsterdam aan de
lijn, De Telegraaf. Heeft voor de zuidkust van Nieuw-Guinea een
zeegevecht plaatsgevonden? De redactie is ingelicht door een
tipgever, die bij Scheveningen Radio werkt. Een pakketboot van de
KPM heeft alarm geslagen. Het schip vaart in de nacht met de lichten
aan, op speciaal verzoek van de marine die anders maar elke keer na
het radarsignaal op het contact zou afstuiven. Maar als de Neptune
zijn helle flare in het duister werpt, denkt de kapitein 'da's vuile
bullen', dooft zijn lampen en seint naar Scheveningen. „Onze schepen
hebben deze vloot volledig uit elkaar geslagen," verklaart een
stafofficier aan De Telegraaf. Om middernacht maakt de chef van de
marinestaf officieel melding van de slag bij de Vlakke Hoek: „Het
onderscheppen van de Indonesische schepen bewijst de waakzaamheid
van onze marine." De stad slaapt, onbewust van de invasie die
gedreigd heeft.
Maar de volgende dag is het zeeslagje het gesprek
van de dag in Hollandia. Op de gouvernementskantoren, in de toko
Juliana, tussen de middag in het Hotel Berg en Dal dat vanwege zijn
deftigheid Jas en Das wordt genoemd. De dagen van Tromp en De Ruyter
lijken weergekeerd. Men treft maatregelen om de Evertsen en de
Kortenaer een groots welkom te bereiden. Een tuinder biedt de
dappere bemanningen tweehonderd kilo ananas aan. De autochtone
leiders Nicolaas Jouwe en Marcus Kaisiepo eisen mobilisatie van de
Papoea's. „Ik ben bereid mij op te geven," zegt Jouwe, „het is beter
dood te gaan voor de verdediging van je land dan in nietsdoen te
sterven."
Dat is echter niet nodig; de sterkte van de Nederlandse
strijdkrachten op Nieuw-Guinea wordt voldoende geacht. Er zijn drie
fregatten, de 'zwaarbewapende onderzeebootjager' Utrecht, een
opnemer en een aantal landingsvaartuigen, squadrons Neptunes,
Haw-ker Hunters en Dakota's, twee helikopters, alsmede 'enige
batterijen luchtdoelartillerie in uiterste staat van paraatheid'. In
totaal bevinden zich in het bedreigde gebiedsdeel zo'n 4800
Hollandse manschappen marine in Biak en Hollandia, mariniers te
Manokwari en Sentani, luchtmacht in Biak en landmacht in Sorong,
Fakfak, Kaimana en Merauke. „Het was alles bij elkaar," verzekerde
pokhouten Leen later, „een goed geoefend, gevechtsklaar en
harmonisch samenwerkend potentieel."
In Kaimana worden de slachtoffers begraven. De Pravda beticht
Nederland van een zeeroversmentaliteit. Ons laatste oorlogje is
begonnen.
Al in 1950 worden de eerste infiltranten aan de kust van Nieuw
|
|
Guinea onderschept. De aanwezigheid van Indonesische soldaten in
het omstreden gebied moet de claims van Soekarno staven. Vier jaar
later gaat de Hollandse controleur van Kaimana op tournee naar het
Charles Louis-gebergte. De streek is nog niet onder bestuur, de
ambtenaar wil er eerst de bevolkingsconcentraties eens in kaart
brengen, 't Wordt een tocht van wel een maand, een Papoea-dorpshoofd
laat langs de route in het oerwoud bivakhuisjes inrichten waar de
vivres kunnen worden opgeslagen. Dan gaat de stoet op weg, de
controleur, zes man politie en een rij Papoea's als dragers. Je
vordert moeizaam daar, de Papoea's kappen een pad door het oerwoud
dat je als een klamme groene cel omsluit. De hoofdagent Van Krieken
is er niet tegen bestand, al de eerste dag raakt hij in alle staten.
De controleur stuurt hem terug naar de baai. De politieman
chartert er een prauw en praait, eenmaal op zee, een zeil. Hij meent
van doen te hebben met het Chinees schoenertje dat regelmatig de
kampongs aandoet, het schip voert de rood-wit-blauwe vlag. De
bemanning hijst hem aan boord, en verklaart dat hij gearresteerd is.
Zij zijn Indonesische infiltranten. Anderhalf jaar zal Van Krieken
in gevangenschap blijven, voorwerp van veel diplomatieke démarches.
In het oerwoud bereikt het nieuws van de infiltratie de controleur
en zijn gezelschap, op een of andere manier dringt zoiets ook in het
gebergte door. Een vijftigtal infiltranten moet zijn geland, onder
leiding van de Papoea Dimara, de mariniers hebben de jacht ingezet.
Het dorpshoofd dat mee is op tournee wordt steeds somberder van de
berichten, hij is een echt Oranje Boven-type, zo pro-Hollands als de
pest, en nou strooit Dimara notabene het verhaal rond dat hij een
broer is van het dorpshoofd. De man heeft niet eens een broer!
Men voelt zich de pas afgesneden, het zal gevaarlijk zijn terug te
gaan naar de baai. De controleur zendt verspieders, de eerste 36
uur, dan één 24, ten slotte eentje 12 uur vooruit, om te zien of de
kust veilig is. Ongestoord bereikt de colonne het bivak in de delta,
en begeeft zich te ruste. Dan, midden in de nacht, ratatata!
Fluitende kogels, geweldig geschiet: de mariniers hebben het bivak
ontdekt en menen dat de infiltranten zich er schuil houden.
Godzijdank geen slachtoffers.
Het dorpshoofd wordt voor de zekerheid ingerekend. Pas drie maanden
later worden Dimara en zijn troep in de vloedbossen opgespoord,
uitgeput door koorts en hongeroedeem, sterk uitgedund. Tien zijn er
al gestorven. Huilend geeft de leider zich over. Bij het verhoor
vertelt Dimara dat hij persoonlijk door president Soekarno op diens
paleis ontvangen is. Er hing een enorme kaart van Nieuw-Guinea aan
de wand, met een rood cirkeltje om Kaimana heen. Daar moest de brand
in.
Gearresteerde infiltranten: slavenarbeid?
|
|