Zonder enige twijfel waren punt twee (herziening van de financiële en
economische overeenkomsten) en drie („discussie over bepaalde zaken
betreffende West-Nieuw Guinea met de afspraak dat elke partij zijn eigen
standpunt zal houden ten aanzien van de souvereiniteit over West-Nieuw
Guinea") de meest beslissende problemen op de conferentie, en het succes
van de Nederlands-Indonesische onderhandelingen zou ervan afhangen of de
twee delegaties in staat waren een vreedzame oplossing voor deze
kwesties te vinden. Bij het begin van de onderhandelingen over de
financiële en economische kwesties in Genève werd het duidelijk, dat
Nederland zijn speciale economische en financiële positie, verworven bij
de Ronde Tafel Conferentie, wilde houden. De Nederlanders wensten vurig
de artikelen van de RTC over garanties voor Nederlands kapitaal en
andere belangen in Indonesië intact te laten.
Geheel in tegenstelling daartoe, was het Indonesische uitgangspunt
tégen het verlenen van een bevoorrechte of speciale positie aan de
Nederlanders. Zij meenden dat de garantie:, voor geïnvesteerd kapitaal
en andere belangen in Indonesië al voorzien waren door de nationale wet,
die toereikend was voor de veiligheid van buitenlands kapitaal in
Indonesië. Het Nederlandse verlangen was onaanvaardbaar voor de
Indonesische regering aangezien het de Nederlanders een bevoorrechte
positie in Indonesië zou hebben gegeven die andere landen die al
kapitaal in Indonesië hadden geïnvesteerd of op het punt stonden dat te
doen, niet hadden (...)
Bovendien stond de Nederlandse delegatie erop een arbitrageregeling
op te nemen in de nieuwe overeenkomst, met gedetailleerde voorschriften
in geval van onenigheid tussen de twee partijen na invoering van de
nieuwe financiële en economische overeenkomsten. Deze eis was
onaanvaardbaar voor de regering van premier Burhanudin Harahap.
Wat West-Irian betreft boekten de besprekingen tussen de twee delegaties
in Genève in de eerste fase van de onderhandelingen niet veel resultaat.
(...). Volgens de Nederlandse interpretatie sloot agendapunt drie elke
discussies inzake de soevereiniteit over West-Irian uit. (...) Toen
bleek dat de standpunten hierover onverzoenlijk waren, bood de
Indonesische delegatie een ontwerp-overeenkomst aan om het „oneens te
zijn" met de Nederlandse opvatting.
KLIMAAT
(In deze fase van het overleg, kort voor Kerstmis, werden de
besprekingen verdaagd. Het politiek klimaat voor de conferentie was er
noch in Nederland, noch in Indonesië beter op geworden. In het
Nederlandse parlement moest minister Luns zich verdedigen tegen de
kritiek op voortzetting van het overleg. Daarbij verzekerde hij
ondermeer: „Het standpunt dat Nieuw Guinea de jure en de facto onder
soevereiniteit van Nederland staat, zal gehandhaafd worden. Deze kwestie
staat niet ter discussie en zal dat in de toekomst ook niet staan."
Voor Indonesië was dat een moeilijk te verteren uitlating.
De binnenlandse politieke ontwikkelingen in Indonesië maakten de
positie van de Indonesische delegatie steeds moeilijker.
De oppositie had duidelijk de verkiezingen gewonnen en het kabinet van
Burhanudin Hara-hap zou nog slechts aanblijven tot de installatie van
het nieuwe parlement. Dit versterkte in Nederland de vrees dat een
nieuwe regering in DJakarta van nationalisten en mogelijk communisten
eventuele overeenkomsten toch niet zouden honoreren. Desondanks werden
de besprekingen hervat op 3 januari 1956.
Het eerste punt op de agenda, betreffende de opheffing van de
Nederlands-Indonesische Unie en de opzegging van het Unie Statuut,
leverde niet veel moeilijkheden. De partijen bereikten een akkoord en
een werkgroep zette een protocol op dat de instemming van beide
delegaties kreeg.
Het tweede punt op de agenda, handelend over de problemen van de
Nederlandse rechten en concessies in Indonesië en de vervanging van de
oude overeenkomsten van de Ronde Tafel, baarde veel zorg. De Nederlandse
delegatie verdedigde onwrikbaar het standpunt dat Nederlands kapitaal en
Nederlandse belangen in Indonesië garanties zouden krijgen. Bovendien
moest er, voor het geval er meningsverschillen over de uitvoering van de
overeenkomsten zouden rijzen, een arbitrage-clausule opgenomen worden.
Het Indonesische standpunt was diametraal gekant tegen het opnemen van
dergelijke voorzieningen.
Veel pogingen werden ondernomen om een compromis te bereiken. (...)
De partijen werden het er over eens dat het complex van overeenkomsten
over garanties besproken zou worden na afkondiging van een wet in
Indonesië die de kwestie zou regelen van investeringen en de behandeling
van buitenlandse ondernemingen in Indonesië.
Wat de arbitrage-clausule betreft bleven de standpunten van de twee
delegaties ver uiteen liggen (...)
WEST-IRIAN
Wat punt 3 van de agenda betreft, West Irian, bleef Indonesië bij zijn
oorspronkelijke gematigde standpunt. Het meende dat het, gezien het
grote
verschil in zienswijze van de twee delegaties over West Irian, beter was
de besprekingen |
hierover naar een latere datum te verschuiven.
Wat punt 4 betreft (niet onder de vorige agendapunten vallende
kwesties) trachtte de Nederlandse delegatie een paar keer de
Indonesische delegatie ertoe over te halen de kwestie te bespreken
van de Nederlandse onderdanen die nog gevangen zaten in Indonesië.
Maar de Indonesische delegatie zag er weinig heil in die kwestie
opnieuw te bespreken. De gevangenen die niet berecht konden worden
wegens gebrek aan bewijs waren al vrijgelaten. Wegens de
onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het Indonesische
regeringssysteem zou het strijdig met de wet zijn als de
Indonesische regering tussenbeide zou komen in de zaak van de
overige Nederlandse gevangenen. De regering kon slechts beloven, dat
de gevangenen een eerlijk en snel proces zouden krijgen,
overeenkomstig de Indonesische nationale wet.GESCHORST
In deze fase werden opnieuw de besprekingen geschorst om ruggespraak
met de regeringen in Den Haag en Djakarta te kunnen houden. Voor de
Indonesische delegatie werd de positie steeds moeilijker. Twee
partijen — de Nahdatul Ulama en de PSII — kondigden aan zich terug
te zullen trekken uit de coalitieregering als de besprekingen zouden
voortgaan. Gesteund door president Soekarno wensten zij een
radicalere aanpak. Om een crisis te vermijden besloot premier
Burhanudin Harahap daarom de delegatie terug te roepen. Een dag voor
de besprekingen hervat zouden worden — op 15 januari — moest Anak
Agung het slotoverleg afzeggen. In een brief aan Anak Agung legde de
premier onder meer uit dat Sukarno „hardnekkige pogingen deed de
Nahdatul Ulama onder druk te zetten om hun ministers terug te
trekken als de premier niet toegaf aan hun pressie en de
besprekingen afbrak." Op de 24ste januari echter kwam een verrassend
telegram van Burhanudin Harahap: de besprekingen konden hervat
worden. De twee islamitische partijen hadden het kabinet verlaten,
maar de gevreesde crisis was uitgebleven. De regering machtigde nu
haar delegatie de resultaten van de bespreking, zoals die op 7
januari bij het verdagen van de conferentie bereikt waren, te
paraferen. Nederland, aldus Anak Agung, zocht naar diplomatieke
uitvluchten om de conferentie niet te hoeven hervatten. Zo voerde
Nederland aan dat er geen algehele overeenstemming was bereikt en
dat een aantal punten eerst nog besproken moest worden, en verlangde
het bovendien dat de Nederlandse gevangenen bijgestaan zouden worden
door een Nederlandse advocaat. De rechter weigerde dat verzoek en de
Indonesische regering was slechts bereid een visum te geven voor
juridische waarnemers bij de processen. Dit touwtrekken duurde tot 4
februari. Twee uur voor de Indonesische delegatie op een
persconferentie de mislukking van de conferentie bekend zou maken
arriveerde een telegram van minister Luns waarin hij zei dat
Nederland bereid was de besprekingen te hervatten. Dat gebeurde
inderdaad op 7 februari).
OMMEKEER
Er moet een reden geweest zijn voor deze drastische wijziging ter
elfder ure van het Nederlandse regeringsstandpunt. De eerste reden
voor de ommekeer was het besluit van de Indonesische regering
betreffende de Nederlandse gevangenen in Indonesië (...). De 25
Nederlandse onderdanen zouden geruild worden tegen een even groot
aantal Indonesiërs die op onwettige wijze West-Irian waren
binnengekomen. Bovendien ontging Den Haag de dreigende toon niet van
de politieke stemmen in Indonesië, waaronder die van Mohammed Natsir
van de Masjumi partij. De Nederlandse regering begon het gevaar in
te zien van een verdere verwijdering van de Masjumi partij, die zou
worden opgenomen in de volgende regering. Als de Masjumi geheel
vervreemd zou zijn, zou het voor de Nederlandse regering erg
moeilijk worden met het nieuwe kabinet een akkoord te treffen over
de normalisering van de Nederlands-Indonesische betrekkingen en de
oplossing van de huidige problemen (...)
De Indonesische delegatie trachtte de Nederlandse delegatie ertoe
over te halen een eind te maken aan de beraadslagingen over de
financiële en economische overeenkomst, aangezien op vrijwel alle
punten overeenstemming was bereikt. Er bleef echter een belangrijk
punt in deze kwestie waarin de zienswijzen van de delegaties sterk
uiteen lagen. Dat was de zaak van de arbitrage-clausule (...)
De Indonesische delegatie verklaarde onomwonden, dat zo'n
clausule onaanvaardbaar was.
Niet alleen werd het beschouwd als een inbreuk op Indonesië's
soevereiniteit, maar ook was het geen gebruikelijke procedure om bij
het sluiten van internationale overeenkomsten een arbitrageclausule
op te nemen als een aanhangsel aan de overeen-
komst met als doel de ondertekenende partijen te beschermen tegen
schending van de overeenkomst door een van de partijen. Het goede
vertrouwen van de ondertekenaars werd beschouwd als voldoende
garantie voor nakoming naar letter en geest van de overeenkomst.
Bij de beraadslagingen van de achtste februari tot het dramatisch
slot van de conferentie op 11 februari stond niets anders ter
discussie (...) |
|