Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman

 

MISSIONAIRE FRATERNITEIT (vervolg)

 

Door de vraag te stellen of wij niet meer krachten in moeten zetten voor elite-vorming, met andere woorden voor de vorming van het hogere kader, zijn wij eigenlijk al terecht gekomen midden in het vraagstuk van intensieve missionering. We zouden het ook kunnen noemen het vraagstuk van expansie òf consolidatie. Een vraagstuk, broeders, dat misschien wel net zo oud is als de missionerende Kerk zelf. Mij dunkt dat de stand van de Kerk, nu op dit moment hier in Irian Barat, niet te begrijpen is en daarmee bedoel ik dus dat men er ook geen begrip voor kan krijgen, als men niet de geschiedenis van de Kerk induikt. Wij hebben dat onlangs weer heel sterk en duidelijk ervaren toen onze aartsbisschop mgr. Tillemans in enkele grove lijnen deze vragen in een historisch perspectief zette.

Zelf zou ik er dit van willen zeggen. Toen dit land vooral na de oorlog opengelegd ging worden is de Kerk nu eens niet achter gebleven. “In de pas blijven”, dat was het wachtwoord van mgr. Cremers. Het was een marsorder. En we zijn op stap gegaan. Er is inderdaad aangepakt, ambitieus, gedurfd, gewaagd – goed, misschien ook wel eens wat roekeloos – om de snelle ontwikkeling die in het vooruitzicht was gesteld bij te kunnen houden, ja soms ook vóór te zijn.

1971 bezoek Staverman aan Wisselmeren

Ik weet ook dat de jongere generatie deze periode weet te waarderen. Onlangs vloog ik van Sukarnapura naar de Wisselmeren. Ik zat voorin en achter mij zat een jongere medebroeder en het was zo in de buurt van Mulia, denk ik, of Bidogai, dat ik ineens op mijn schouders werd getikt en dat deze jongere medebroeder toch echt wel met een grote bewondering in zijn stem vroeg: “Heeft Kammerer dìt gelopen?”

Broeders, de ontwikkeling stokt op dit moment. Een Irianer heeft het aldus geformuleerd: “We gaan één pas vooruit en daarna weer twee passen achteruit en dat is onze kemadjuan.” Deze ontwikkeling stokt en daarmee stokt ook de verdere openlegging van het binnenland. Wij raken daardoor verwikkeld in het probleem van de geïsoleerde posten. Topic of the day!

Ook dit probleem zal in deze dagen stellig aan de orde komen en het spreekt vanzelf, dat met uw zienswijze terdege rekening gehouden zal worden, want het is een probleem, waarin ik zelf alleen beslist geen beslissing durf te nemen. Het is natuurlijk ook een probleem, dat wacht op de stellingname van, of laat ik liever zeggen op de mening van Pater Superior en van zijn raadsleden en eigenlijk alle medebroeders. Ik wil er op dit moment niet verder op ingaan en volstaan met deze woorden: Ik weet dat in het verleden en tot op de dag van vandaag veel gevraagd wordt van de mannen in de eenzaamheid.

Er zullen er zijn die het een genade en een eer gevonden hebben te hebben mogen staan aan het begin van de kerkgeschiedenis in de Mapia, in de Kamu, in de Baliem, in het Moni-gebied en op andere plaatsen.

Het is misschien wel op zijn plaats om een citaat te halen uit Kipling’s ‘The Explorer’, een citaat, dat U terug kunt vinden in het voorwoord bij ‘Met kapmes en Kompas’ van Jan Eechoud:
“And “no sense in going further”
Till I crossed the range to see
Anybody might have found it
But its whisper came to me.”

Inderdaad, het was een voorrecht de ‘fluistering’ te hebben mogen horen van het nieuwe en onbekende, de pionier te hebben mogen zijn in het pas ontdekte terrein. Eenieder had het kúnnen vinden, eenieder had de eerste kunnen zijn, maar het gefluister kwam tot mij, de genade werd aan mij geschonken.

Eenzaamheid

Dit alles heeft veel van de eenzaamheid, die maar al te vaak met dit avontuur was verbonden, verzoet. En juist deze compensatie is niet meer gegeven aan hen die de eerstelingen zijn opgevolgd. Mogelijk is hun taak in de eenzaamheid nu dan ook zoveel zwaarder. Maar anderzijds mogen we toch ook niet vergeten dat het werk van de pioniers, in eenzaamheid en isolement begonnen, ertoe heeft geleid dat er iets is ontstaan van een gemeenschap, dat er kerken zijn gegroeid verbonden met de Kerk, niet meer geïsoleerd, niet meer losstaand, maar opgenomen in het grote geheel.

Neem het mij niet kwalijk, dat ik hier even optrad als ‘laudator temporis acti’. Ik wil dit stellig zijn en ik zou de boeiende geschiedenis van de Kerk in dit land, en de pioniers uit ons eigen midden tekort doen als ik geen ‘laudator temporis acti’ was, als ik niet met diepe eerbied en grote dankbaarheid terug zou denken aan het verleden. Maar samen met U wil ik toch vooral proberen te zijn een ‘inspirator temporis futuri’. We moeten trachten bij de tijd te zijn. De problemen goed in het oog zien. En àls het niet meer mogelijk is de expansie op grote schaal voort te zetten, dan zullen we toch voor de consolidatie dezelfde moed en dezelfde energie, dezelfde fantasie, dezelfde durf moeten weten op te brengen als die welke in het verleden aan de dag werd gelegd.

We moeten zoeken naar een positieve oplossing voor de geïsoleerde staties. Zo iets vind ik in het plan van Keerom-Sterrengebergte in alle details uitgewerkt en geheel doordacht. Maar het belangrijke is dat men het probleem op positieve wijze heeft willen benaderen. Dit zou ik U willen vragen als het probleem dezer dagen ter sprake wordt gebracht.

Communicatie

Het spreekt vanzelf dat er voor het welslagen van alles wat wij samen nu en in de toekomst gaan ondernemen nodig is overleg, informatie, communicatie. Broeders, het is ook U stellig niet ontgaan, dat de behoefte aan contact en communicatie onder de missionarissen gedurende de laatste jaren heel veel groter en sterker is geworden. Maar jammer genoeg, de communicatie-mogelijkheden zijn niet groter en sterker geworden. Vooral het gemis aan een telefoonverbinding doet zich vaak pijnlijk voelen – ik bedoel een telefoonverbinding met alle posten en daardoor de mogelijkheid om snel even vertrouwelijk overleg te plegen.

In deze situatie zijn communicatiestoornissen welhaast onvermijdelijk; wie dit voorbijziet, miskent de moderne implicaties van het aloude missionarisideaal. Natuurlijk zijn bepaalde communicatiestoornissen ook het gevolg van menselijke tekorten. Zojuist bij de Eucharistieviering heb ik mijzelf genoemd: Uw onwaardige dienaar. Wanneer dit geen lege formule is, broeders, dan behoef ik nu niet na te laten te zeggen, dat de oorzaak van zekere communicatiestoornissen stellig ook bij mij gezocht moet worden. Ik trek hiervan niets terug en ik wil ook in dit opzicht graag beterschap beloven.

Mag ik er ook iets naast zetten. Januarius – niet mijn maar onze Vicaris Generaal – en ik zelf hebben sinds mijn terugkeer na de sluiting van het concilie toch wel ons best gedaan om door vaak op reis te gaan het contact met de missionarissen te onderhouden. Hier volgen enkele gegevens: Biak werd door mij meerdere keren aangedaan. Ik was in Abmisibil, Mabilabol en Waris; Arso en Ubrub bezocht ik twee maal, waarbij in Ubrub, zoals ook in Waris een heerlijke vakantie werd genoten. De Baliemvallei werd twee maal bezocht en ook de Ilaga werd niet vergeten. Rond de Wisselmeren werd het vormsel toegediend in alle staties, behalve daar waar zulks het jaar daarvoor gebeurd was, namelijk Modio en Timeepa, en daar waar het beter werd geacht nog wat te wachten: Bidai en Bidogai. Maar ook deze laatste vier staties werden bezocht, Bidai zelfs twee maal. Ook Kokonao en Atuka kregen een bezoek. Pronggo was wegens ruwe zee helaas niet te bereiken. In Aramsolki en Amungnu werd het vormsel toegediend. Ik bezocht niet Kaimana, en de parochies in Surkarnapura en omstreken heb ik zelfs verwaarloosd en dat spijt me. In dit opzicht was ik als een Amsterdammer, die zelden of nooit in het Rijksmuseum komt.

Mag ik als een kleine St. Paulus nog even verder gaan met deze ‘zwetsbrief’: onze Vicaris Generaal bezocht Arso, de Baliem, Ubrub, hij was twee maal in Kokonao, hij bezocht ook enkele staties rond de Wisselmeren en tenslotte heeft hij pas nog bezocht Abmisibil en Mabilabol.

Zo mag ik ook nog deze vraag stellen: Wie van de medebroeders ontving geen antwoord op een brief die mij werd geschreven? Het zullen er weinig zijn. Daartegenover – het moet mij eens van het hart – is niet gering het aantal medebroeders dat zeer weinig van zich laat horen en maar zelden een periodiek verslag instuurt. Ik zou bij deze gelegenheid de ressortleiders willen verzoeken er op toe te zien dat de medebroeders van hun kant ook proberen de communicatiestoornissen te vermijden.

Broeders, de agenda is uitgebreid genoeg en ik zou U onrecht aandoen met zelf nòg langer het woord te voeren. Alleen nog dit. Allerwege wordt gewerkt aan het opbouwen van ‘broederschappen’, van ‘teams’ in de verschillende ressorten. De collegialiteitsgedachte gaat expliciete aandacht krijgen.

Wanneer wij nu bijeen zijn om de gemeenschappelijke belangen te bespreken, dan wordt uitdrukking gegeven aan onze collegialiteit met anderen, die buiten ons eigen ressort staan. Wij hopen en vertrouwen dat U allen vervuld zult zijn van het verlangen om in een geest van collegialiteit uw bijdrage te leveren voor het geheel van ons Bisdom.

Sukarnapura, 6 november 1967,
Mgr. R.J. Staverman”

 

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman