Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman

 

MISSIONAIRE FRATERNITEIT (vervolg)

 

oog van de bisschop. De bisschop is, dacht ik, bij definitie nog altijd de opziener. Openheid van ons doen en laten lijkt daarom geboden. Deze openheid garandeert ook het contact met de wereldkerk, waarvoor wij toch bezorgd zullen moeten blijven. En wanneer de vernieuwingen gebeuren onder het oog van de bisschop, dan geloof ik ook dat wij verzekerd zullen zijn van de medewerking van alle medebroeders.

Broeders. De aggiornamento is op gang. In alle ressorten wordt erover gesproken, geen enkel ressort uitgezonderd, Mimika, Wisselmeren, Baliem, Keerom-Sterrengebergte. Dezelfde vragen leven ook onder de herders van Sukarnapura en ik twijfel er niet aan dat ook in Biak over deze vragen wordt nagedacht. Misschien mag ik in verband hiermee nog enkele opmerkingen naar voren brengen die U misschien kunnen inspireren en die ons allen kunnen helpen om een gezonde kijk te houden op de toekomst.

Verkondiging en ontwikkeling

Natuurlijk, en dat is punt één, zullen wij bij al ons pogen om te komen tot een ware geloofsbezinning, en dat dan niet alleen voor het ‘geloven op zondag’, maar ook voor het ‘geloven op maandag’, vooral de nadruk moeten leggen op onze primaire taak: de verkondiging van het Evangelie. Ik ga hier nu niet verder op in, niet omdat dit minder belangrijk zou zijn, ik acht dit het allerbelangrijkste. Ik ga er niet verder op in, omdat het zo evident is.

Hier zitten natuurlijk talrijke vragen aan vast: de wijze waarop wij dat moeten doen, het respect voor het eigene wat er leeft, de inspraak en de taak van de leek en dergelijke. Dit zijn onderwerpen die ook op deze vergadering nog ter sprake zullen komen. Primair blijft staan onze verkondiging van het Evangelie, de bediening van de Sacramenten. Maar wij dienen ons te hoeden voor alles wat zweemt naar spiritualisme. Van de kerken wordt op dit ogenblik een totale aanpak vereist en dan zeker in een land als hier. Dit eist van ons dat wij ons naar vermogen weten in te zetten voor wat men noemt het ontwikkelingswerk. Wij kunnen niet de opvatting koesteren van een ‘status quo’ in een ‘geheiligde’ en onaantastbare orde, wanneer de blijde boodschap ons een ontzaglijke beweging van God openbaart: een beweging van groeiende humanisering van de mens en het voortschrijdend samengaan van alle volken in eenheid, welke begint met de schepping en zich voortzet tot de eschatologische voltooiing.1 Natuurlijk ligt hierbij de vraag voor de hand of dit alles wel priesterlijk werk is. Niemand van ons twijfelt er aan, dat dit bij uitstek de taak is van de leek. Maar als de leek die zich dit bewust is of dit aan kan, er nog niet is, wat dan? U weet beter dan ik, dat die leek op zeer veel terreinen nog niet aanwezig is of zich van zijn taak of zijn verantwoordelijkheid nog niet bewust is.

Stavermans speciale belangstelling voor het ontwikkelingswerk van de missie

Niet dat men het niet wil. én tijdens de conferentie van de bisschoppen én daarna nog met enkele van onze medebroeders uit Sukarnapura hebben Gebze, Tanggahma, Poana en Zonggonao gesproken over meer deelname van hun kant. Zowel aan het bestuurswerk in de ruime zin van het woord als aan de arbeid van de Kerk. Maar toen er werd gevraagd of het niet mogelijk zou zijn, dat een van de Irianers nu al het werk van de adjunct op de Pusat Katolik afdeling B (onderwijs) over zou nemen, heeft Kammerer gezegd: “Accoord, je mag het overnemen. Maar het duurt bij wijze van spreken tien jaar. Want je begint onderaan met het typen van de eenvoudigste brief.” Daar zat deze overweging achter: én de mensen én het land zijn er niet mee gediend, wanneer we mensen neerzetten op een plaats of aan een taak, die ze niet aankunnen. Het gevaar is dan niet denkbeeldig dat we frustratiegevoelens oproepen.

Overdragen wat mogelijk is

Inderdaad, we hebben nog veel zelf in handen. Ik dacht niet dat dit voortkwam – hoewel we ons daar altijd voor zullen moeten hoeden – uit een clericalistische kijk op de situatie en uit de bezorgdheid voor dat wat is opgebouwd.

Laten we datgene wat overgedragen kan worden, zo spoedig mogelijk overdragen. Iedere stap in die richting juichen wij van harte toe. Maar ik dacht dat wij, zolang het niet zover is, ons priester-zijn en ons missionaris-zijn niet los mogen maken en los mogen zien van de concrete situatie waarin we staan.

En daarom is het op zijn plaats hier deze woorden van Schillebeeckx te citeren: “De godsdienst, de vrije aanvaarding van Gods genade en van haar specifiek- kerkelijke gestalten, is als een menselijke vrije daad mede opgenomen in de geschiedenis met haar persoonlijke, sociale, culturele, psychische en zelfs somatische conditioneringen. Daaruit volgt dat de zogenaamde natuurlijke factoren het beluisteren van de Blijde Boodschap positief of negatief kunnen beïnvloeden. De aardse situaties kunnen dus ook bekeken worden vanuit een pastorale benadering van de mensen.

Zo is het mogelijk dat de Kerk werkelijk in de woestijn preekt, omdat de vrijheid van de mensen in allerlei sociale structuren geklemd zit, die het haar onmogelijk maken vrij te komen om de genade van de Blijde Boodschap van harte te beluisteren en te ontvangen. Vanuit pastoraal standpunt bekeken kan daarom in sommige landen bij voorbeeld een agrarische hervorming en een herstructurering van de sociale verhoudingen haast even urgent zijn als de prediking van de Blijde Boodschap. Ik zie niet in, waarom in een dergelijke pastorale situatie zelfs een bisschop zich niet achter zulk een hervorming zou mogen plaatsen, zonder zich nochtans rechtstreeks te begeven op het gebied van de eigenlijk sociale politiek. Een waarlijk menselijk beluisteren van de Blijde Boodschap mogelijk maken, blijft een onderdeel van de zending van het gelovige kerkvolk.”¹

Onderwijs

Broeders, een van de belangrijkste vormen van ontwikkelingswerk in sommige streken van ons bisdom – voorlopig nog de enige bijdrage die wij aan het ontwikkelingswerk kunnen geven – is het onderwijs. Als het onderwijs vroeger als een middel tot bekering gezien werd, dan meen ik toch dat dit standpunt nu reeds lang verlaten is.

En als men mij vraagt of dit de missiemethode is geweest van de Kerk in Irian Barat tot nu toe, dan weet ik het eigenlijk niet. Persoonlijk heb ik het nooit zo gezien. Ik heb het gezien als een dienst aan het volk. In groter perspectief zullen we het mogen en moeten zien, ook dit onderwijs, als een bouwen aan het Rijk Gods in dit land.

Wij zullen er over moeten nadenken of wij behalve de landbouw-projecten, de tukang-opleidingen en de huishoudscholen misschien ook onze aandacht zullen moeten gaan richten op andere activiteiten. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan de malaria-bestrijding in het Arso-gebied, omdat dat daar naar het ons voorkomt, de meest primaire voorwaarde zou zijn om de ontwikkeling in dat gebied te activeren. Wij zullen over dit alles moeten nadenken. Maar het schoolwezen zal onze volle aandacht moeten blijven verdienen. Ik meen dat de goede naam en het vertrouwen dat wij genieten bij de bevolking, vooral ook bij de leidende figuren, vooral te danken is geweest aan het feit dat wij op dit gebied op gedurfde wijze in de nodige behoeften van de bevolking hebben weten te voorzien. Het is waar dat wij daarbij soms ver gingen, soms verder dan de polsstok reikte en verder dan de kasmiddelen toelieten. Bijna overal zijn wij de scholen, zeker de scholen van voortgezet onderwijs, begonnen zonder subsidie en er is een moment geweest, dat alles gesubsidieerd was en dat we toen onder elkaar hebben gezegd: nu wordt het weer tijd iets nieuws te beginnen.!

Het is een stuk werk dat er is en dat niet zonder grote schade op dit moment kan worden overgedragen. Het is daarom ook niet verantwoord om, ook al vergt het veel nare administratieve beslommeringen, deze bijdrage onzerzijds aan de ontwikkeling van het volk van Irian Barat te verwaarlozen. En iedere missionaris dient zich in deze van zijn verantwoordelijkheid bewust te zijn. Reden waarom het ook niet aangaat om dit alles maar af te schuiven op een adjunct PSU of een PSW. Niet dat wij alle schooltjes maar in stand moeten houden en dat wij alle leerlingen maar verder moeten laten studeren. Een selectie met objectieve normen, normen van intellect en karakter, is nodig. Wij hebben meer mensen nodig in het kader van allerlei diensten en instellingen van dit land. En ook dit is een punt waarop de vier Irianen, juist genoemd, tijdens een ontmoeting met de drie bisschoppen sterk hebben aangedrongen.

Naast de noodzaak om volle aandacht te geven aan de scholen in de kampongs, vragen wij u daarom om ook begrip te hebben voor de eisen, die de opleiding van een goed kader van katholieken stelt. Op grond hiervan zullen èn in Biak èn in Sukarnapura de nodige voorzieningen moeten worden getroffen. Ik denk hierbij ook bij voorbeeld aan het plaatsen van zusters in Dok V, opdat de meisjes, die elders in Irian Barat met veel moeite zijn gevormd, hier niet aan hun lot zullen worden overgelaten.

Broeders, als ik dit zeg, dan is dit niet omdat bij mij de behoefte zou leven, zo is het wel geformuleerd, om van Sukarnapura een ‘show-stad’ te maken. Neen, het is mijn eerlijke overtuiging, dat wij tot nu toe te kort zijn geschoten met betrekking tot de voorziening voor meisjes, die èn uit ons eigen bisdom èn uit Merauke èn uit Manokwari hierheen komen voor verdere studie. We hebben al enkele pijnlijke ervaringen moeten incasseren. Naar mijn idee had dit niet behoeven te gebeuren en zou dit ook niet gebeurd zijn, als hier in Sukarnapura, al was het maar één zuster, belast was geweest met de zorg voor de meisjes.

Er bestaan verdere plannen voor hospitia voor jongens die middelbare opleiding volgen en voor studenten van de Untjen. Het nuttig effect van dergelijke voorzieningen in Sukarnapura, die èn veel geld kosten èn de inzet van veel personeel zullen vergen, zal uiteindelijk op het gehele bisdom en de gehele Kerk van Irian Barat gericht zijn. Het feit dat binnen ons bisdom ook de hoofdstad van dit land ligt, dwingt ons nu eenmaal tot een bijzondere verantwoordelijkheid ten opzichte van de Kerk van heel Irian Barat.

U moge het mij ten goede houden als ik in dit verband nog een vraag stel. We hebben overal in ons bisdom internaten. Ik vraag me wel eens af: zijn dat internaten waar de leerlingen werkelijk gevormd worden? Of zijn heel veel van onze internaten misschien toch niet zo heel veel meer dan onderkomens waar de jongens, resp. de meisjes, maar daarvoor geldt het minder, kunnen eten en slapen en wonen en studeren? Ontvangen zij daar werkelijk een vorming? Uitdrukkelijk wil ik zeggen dat ik niemand een verwijt maak in deze. Bijna alle medebroeders die belast zijn met internaten hebben nog zó veel ander werk te doen dat zij aan de pedagogische, educatieve taak eenvoudig niet toe kunnen komen. Straks wordt – om maar een voorbeeld te noemen – A. Peeters belast met de zorg voor de SPG in Biak. Hij staat er dan – afgezien van de aanwezige guru’s – eigenlijk alleen voor. En dan denk ik aan onze eigen opleidingsjaren aan een gymnasium als dat te Venray, waar ten eerste een rector was en ten tweede een prefect en ten derde twee vaste surveillanten plus nog de assistentie van vele leraren. Maar daar werd dan ook vórming gegeven.

Vorming van kader

Het zal wel niet mogelijk zijn, het blijft een verwijderd ideaal en toch zou dit land en zou dit volk en zou deze maatschappij en zou de Kerk gediend zijn met een college voor jongens, een college voor meisjes, waar werkelijk aan een kader een zeer goede vorming wordt gegeven. De taak die in andere landen door de Jezuïeten wordt uitgeoefend, rust in ons land op onze schouders.

¹ Concilium, mei 1966, p. 36. 1 Kerk en Wereld, (1964), p. 23.

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman