MISSIONAIRE FRATERNITEIT (vervolg)
oog van de bisschop. De bisschop is, dacht ik, bij definitie nog altijd de opziener.
Openheid van ons doen en laten lijkt daarom geboden. Deze openheid garandeert ook het
contact met de wereldkerk, waarvoor wij toch bezorgd zullen moeten blijven. En wanneer
de vernieuwingen gebeuren onder het oog van de bisschop, dan geloof ik ook dat wij
verzekerd zullen zijn van de medewerking van alle medebroeders.
Broeders.
De aggiornamento is op gang. In alle ressorten wordt erover gesproken, geen enkel
ressort uitgezonderd, Mimika, Wisselmeren, Baliem, Keerom-Sterrengebergte. Dezelfde
vragen leven ook onder de herders van Sukarnapura en ik twijfel er niet aan dat ook
in Biak over deze vragen wordt nagedacht. Misschien mag ik in verband hiermee nog
enkele opmerkingen naar voren brengen die U misschien kunnen inspireren en die ons
allen kunnen helpen om een gezonde kijk te houden op de toekomst.
Verkondiging en ontwikkeling
Natuurlijk, en dat is punt één, zullen wij bij al ons pogen om te komen tot een
ware geloofsbezinning, en dat dan niet alleen voor het ‘geloven op zondag’, maar ook
voor het ‘geloven op maandag’, vooral de nadruk moeten leggen op onze primaire taak:
de verkondiging van het Evangelie. Ik ga hier nu niet verder op in, niet omdat dit
minder belangrijk zou zijn, ik acht dit het allerbelangrijkste. Ik ga er niet verder
op in, omdat het zo evident is.
Hier zitten natuurlijk talrijke vragen aan vast: de
wijze waarop wij dat moeten doen, het respect voor het eigene wat er leeft, de
inspraak en de taak van de leek en dergelijke. Dit zijn onderwerpen die ook op deze
vergadering nog ter sprake zullen komen. Primair blijft staan onze verkondiging van het
Evangelie, de bediening van de Sacramenten. Maar wij dienen ons te hoeden voor alles
wat zweemt naar spiritualisme. Van de kerken wordt op dit ogenblik een totale aanpak
vereist en dan zeker in een land als hier. Dit eist van ons dat wij ons naar vermogen
weten in te zetten voor wat men noemt het ontwikkelingswerk. Wij kunnen niet de
opvatting koesteren van een ‘status quo’ in een ‘geheiligde’ en onaantastbare orde,
wanneer de blijde boodschap ons een ontzaglijke beweging van God openbaart: een beweging
van groeiende humanisering van de mens en het voortschrijdend samengaan van alle volken
in eenheid, welke begint met de schepping en zich voortzet tot de eschatologische
voltooiing.1 Natuurlijk ligt hierbij de vraag voor de hand of dit alles wel
priesterlijk werk is. Niemand van ons twijfelt er aan, dat dit bij uitstek de taak is
van de leek. Maar als de leek die zich dit bewust is of dit aan kan, er nog niet is, wat
dan? U weet beter dan ik, dat die leek op zeer veel terreinen nog niet aanwezig is of
zich van zijn taak of zijn verantwoordelijkheid nog niet bewust is.
Niet dat men het niet
wil. én tijdens de conferentie van de bisschoppen én daarna nog met enkele van onze
medebroeders uit Sukarnapura hebben Gebze, Tanggahma, Poana en Zonggonao gesproken over
meer deelname van hun kant. Zowel aan het bestuurswerk in de ruime zin van het woord als
aan de arbeid van de Kerk. Maar toen er werd gevraagd of het niet mogelijk zou zijn, dat
een van de Irianers nu al het werk van de adjunct op de Pusat Katolik afdeling B
(onderwijs) over zou nemen, heeft Kammerer gezegd: “Accoord, je mag het overnemen. Maar
het duurt bij wijze van spreken tien jaar. Want je begint onderaan met het typen van de
eenvoudigste brief.” Daar zat deze overweging achter: én de mensen én het land zijn er
niet mee gediend, wanneer we mensen neerzetten op een plaats of aan een taak, die ze niet
aankunnen. Het gevaar is dan niet denkbeeldig dat we frustratiegevoelens oproepen.
Overdragen wat mogelijk is
Inderdaad, we hebben nog veel zelf in handen. Ik dacht niet dat dit voortkwam – hoewel
we ons daar altijd voor zullen moeten hoeden – uit een clericalistische kijk op de situatie
en uit de bezorgdheid voor dat wat is opgebouwd.
Laten we datgene wat overgedragen kan
worden, zo spoedig mogelijk overdragen. Iedere stap in die richting juichen wij van harte
toe. Maar ik dacht dat wij, zolang het niet zover is, ons priester-zijn en ons
missionaris-zijn niet los mogen maken en los mogen zien van de concrete situatie waarin we
staan.
En daarom is het op zijn plaats hier deze woorden van Schillebeeckx te citeren: “De
godsdienst, de vrije aanvaarding van Gods genade en van haar specifiek- kerkelijke gestalten,
is als een menselijke vrije daad mede opgenomen in de geschiedenis met haar persoonlijke,
sociale, culturele, psychische en zelfs somatische conditioneringen. Daaruit volgt dat de
zogenaamde natuurlijke factoren het beluisteren van de Blijde Boodschap positief of negatief
kunnen beïnvloeden. De aardse situaties kunnen dus ook bekeken worden vanuit een pastorale
benadering van de mensen.
Zo is het mogelijk dat de Kerk werkelijk in de woestijn preekt,
omdat de vrijheid van de mensen in allerlei sociale structuren geklemd zit, die het haar
onmogelijk maken vrij te komen om de genade van de Blijde Boodschap van harte te beluisteren
en te ontvangen. Vanuit pastoraal standpunt bekeken kan daarom in sommige landen bij voorbeeld
een agrarische hervorming en een herstructurering van de sociale verhoudingen haast even urgent
zijn als de prediking van de Blijde Boodschap. Ik zie niet in, waarom in een dergelijke
pastorale situatie zelfs een bisschop zich niet achter zulk een hervorming zou mogen plaatsen,
zonder zich nochtans rechtstreeks te begeven op het gebied van de eigenlijk sociale politiek.
Een waarlijk menselijk beluisteren van de Blijde Boodschap mogelijk maken, blijft een onderdeel
van de zending van het gelovige kerkvolk.”¹
Onderwijs
Broeders, een van de belangrijkste vormen van ontwikkelingswerk in sommige streken van ons
bisdom – voorlopig nog de enige bijdrage die wij aan het ontwikkelingswerk kunnen geven – is
het onderwijs. Als het onderwijs vroeger als een middel tot bekering gezien werd, dan meen ik
toch dat dit standpunt nu reeds lang verlaten is.
En als men mij vraagt of dit de missiemethode
is geweest van de Kerk in Irian Barat tot nu toe, dan weet ik het eigenlijk niet. Persoonlijk
heb ik het nooit zo gezien. Ik heb het gezien als een dienst aan het volk. In groter perspectief
zullen we het mogen en moeten zien, ook dit onderwijs, als een bouwen aan het Rijk Gods in dit
land.
Wij zullen er over moeten nadenken of wij behalve de landbouw-projecten, de
tukang-opleidingen en de huishoudscholen misschien ook onze aandacht zullen moeten gaan richten
op andere activiteiten. Ik denk hierbij bij voorbeeld aan de malaria-bestrijding in het Arso-gebied,
omdat dat daar naar het ons voorkomt, de meest primaire voorwaarde zou zijn om de
ontwikkeling in dat gebied te activeren. Wij zullen over dit alles moeten nadenken. Maar het
schoolwezen zal onze volle aandacht moeten blijven verdienen. Ik meen dat de goede naam en het
vertrouwen dat wij genieten bij de bevolking, vooral ook bij de leidende figuren, vooral te
danken is geweest aan het feit dat wij op dit gebied op gedurfde wijze in de nodige behoeften
van de bevolking hebben weten te voorzien. Het is waar dat wij daarbij soms ver gingen, soms
verder dan de polsstok reikte en verder dan de kasmiddelen toelieten. Bijna overal zijn wij de
scholen, zeker de scholen van voortgezet onderwijs, begonnen zonder subsidie en er is een moment
geweest, dat alles gesubsidieerd was en dat we toen onder elkaar hebben gezegd: nu wordt het
weer tijd iets nieuws te beginnen.!
Het is een stuk werk dat er is en dat niet zonder grote
schade op dit moment kan worden overgedragen. Het is daarom ook niet verantwoord om, ook al vergt
het veel nare administratieve beslommeringen, deze bijdrage onzerzijds aan de ontwikkeling van
het volk van Irian Barat te verwaarlozen. En iedere missionaris dient zich in deze van zijn
verantwoordelijkheid bewust te zijn. Reden waarom het ook niet aangaat om dit alles maar af te
schuiven op een adjunct PSU of een PSW. Niet dat wij alle schooltjes maar in stand moeten houden
en dat wij alle leerlingen maar verder moeten laten studeren. Een selectie met objectieve normen,
normen van intellect en karakter, is nodig. Wij hebben meer mensen nodig in het kader van allerlei
diensten en instellingen van dit land. En ook dit is een punt waarop de vier Irianen, juist genoemd,
tijdens een ontmoeting met de drie bisschoppen sterk hebben aangedrongen.
Naast de noodzaak om
volle aandacht te geven aan de scholen in de kampongs, vragen wij u daarom om ook begrip te hebben
voor de eisen, die de opleiding van een goed kader van katholieken stelt. Op grond hiervan zullen
èn in Biak èn in Sukarnapura de nodige voorzieningen moeten worden getroffen. Ik denk
hierbij ook
bij voorbeeld aan het plaatsen van zusters in Dok V, opdat de meisjes, die elders in Irian Barat
met veel moeite zijn gevormd, hier niet aan hun lot zullen worden overgelaten.
Broeders, als ik dit
zeg, dan is dit niet omdat bij mij de behoefte zou leven, zo is het wel geformuleerd, om van
Sukarnapura een ‘show-stad’ te maken. Neen, het is mijn eerlijke overtuiging, dat wij tot nu toe
te kort zijn geschoten met betrekking tot de voorziening voor meisjes, die èn uit ons eigen
bisdom èn uit Merauke èn uit Manokwari hierheen komen voor verdere studie. We hebben al
enkele pijnlijke
ervaringen moeten incasseren. Naar mijn idee had dit niet behoeven te gebeuren en zou dit ook niet
gebeurd zijn, als hier in Sukarnapura, al was het maar één zuster, belast was geweest met
de zorg voor de meisjes.
Er bestaan verdere plannen voor hospitia voor jongens die middelbare opleiding
volgen en voor studenten van de Untjen. Het nuttig effect van dergelijke voorzieningen in
Sukarnapura, die èn veel geld kosten èn de inzet van veel personeel zullen vergen, zal
uiteindelijk op het gehele bisdom en de gehele Kerk van Irian Barat gericht zijn. Het feit dat binnen
ons bisdom ook de hoofdstad van dit land ligt, dwingt ons nu eenmaal tot een bijzondere
verantwoordelijkheid ten opzichte van de Kerk van heel Irian Barat.
U moge het mij ten goede houden als ik in dit verband
nog een vraag stel. We hebben overal in ons bisdom internaten. Ik vraag me wel eens af: zijn dat
internaten waar de leerlingen werkelijk gevormd worden? Of zijn heel veel van onze internaten
misschien toch niet zo heel veel meer dan onderkomens waar de jongens, resp. de meisjes, maar
daarvoor geldt het minder, kunnen eten en slapen en wonen en studeren? Ontvangen zij daar werkelijk
een vorming? Uitdrukkelijk wil ik zeggen dat ik niemand een verwijt maak in deze.
Bijna alle medebroeders die belast zijn met internaten hebben nog zó veel ander werk te doen dat
zij aan de pedagogische, educatieve taak eenvoudig niet toe kunnen komen. Straks wordt – om maar een
voorbeeld te noemen – A. Peeters belast met de zorg voor de SPG in Biak. Hij staat er dan – afgezien
van de aanwezige guru’s – eigenlijk alleen voor. En dan denk ik aan onze eigen opleidingsjaren aan
een gymnasium als dat te Venray, waar ten eerste een rector was en ten tweede een prefect en ten
derde twee vaste surveillanten plus nog de assistentie van vele leraren. Maar daar werd dan ook
vórming gegeven.
Vorming van kader
Het zal wel niet mogelijk zijn, het blijft een verwijderd ideaal en toch zou dit land en zou dit
volk en zou deze maatschappij en zou de Kerk gediend zijn met een college voor jongens, een college
voor meisjes, waar werkelijk aan een kader een zeer goede vorming wordt gegeven. De taak die in
andere landen door de Jezuïeten wordt uitgeoefend, rust in ons land op onze schouders.
¹ Concilium, mei 1966, p. 36. 1 Kerk en Wereld, (1964), p. 23.
Reacties op dit artikel via het forum
|