Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman

 

BENOEMING EN WIJDING (vervolg)

 

Gezamenlijke verantwoordelijkheid

Herman Münninghoff schreef in de Serafijnse Tifa van 8 maart 1969: "Op 12 maart 1969 is het twaalf en een half jaar geleden dat Mgr. Staverman te Leeuwarden door Mgr. Nierman tot bisschop gewijd is. Twaalf en een half jaar geleden kreeg het Apostolisch Vicariaat Hollandia zijn eerste bisschop: een nieuwe episode in de missiegeschiedenis van de Noordkust van Nieuw-Guinea. Een episode van stormachtige ontwikkelingen, nieuwe gebieden werden opengelegd; een telecommunicatienet, de staties onderling verbindend. Wings of Mercy (missievliegtuigen) begonnen hun heilzaam werk. Het oecumenisch contact werd uitgebreid en verdiept. De samenwerking met de andere missiegebieden kreeg gestalte in het Kantor Pusat Katolik en in de conferentie van de bisschoppen van Irian Barat. De kadervorming kreeg hoge prioriteit: scholing van catechisten, Groot Seminarie, Akademia Teologia Katolik. Monseigneur, dit alles en nog veel meer hebt U met elan en bezieling gedaan."

Staverman streefde ernaar het instituut van de ressortleider inhoud en vorm te geven door de broeders van de afzonderlijke ressorten en de ressortleider regelmatig op te roepen voor overleg en zo te komen tot gezamenlijke verantwoordelijkheid. De diocesane raad werd een instituut voor overleg.

Bij het vertrek van Cremers was de missie in het stadium van expansie. Het verstedelijkingsproces was volop aan de gang. Hollandia, Biak, Manokwari en Sorong, gebieden die tot dan toe het werkterrein van de zending waren, hadden zich tot centra van bestuursvoering en industriële activiteiten ontwikkeld. Het aantal katholieken groeide en vroeg om voorzieningen, onder meer parochies en scholen. Er waren onder hen nogal wat personen met hogere opleiding, die een rol konden spelen in de evangelisatie-opdracht op maatschappelijk gebied. Cremers had een aantal van hen weten te inspireren tot het starten van een Stichting Katholieke Pers, die het initiatief nam tot het verschijnen van een weekblad voor Nieuw-Guinea, Tifa genoemd. Het eerste nummer verscheen twee weken na het vertrek van Cremers. Staverman zag de betekenis van dit weekblad in en gaf het gedurende zijn bewind altijd zijn volle steun, onder meer door het aantrekken van speciale redacteuren voor dit blad, toen het wegens het vertrek van vrijwilligers op geen andere wijze kon worden voortgezet. Het bleef verschijnen ook toen het blad na de politieke overdracht zijn maatschappijkritische betekenis minder kon laten blijken.

De plaats van de leek in de kerk als gesprekspartner kwam bij Staverman tot uitdrukking in de groep die het Katholiek Beraad genoemd werd, waarmee hij geregeld overleg voerde. Ook dit kon moeilijk worden voortgezet na de overdracht. De katholieke leken die van Java of elders kwamen waren te gedwee om echt als gesprekspartner te kunnen fungeren, zoals Staverman zich dat voorstelde. De opleiding van de Papoea’s was nog niet op het niveau gekomen waarop gesprekken van maatschappelijke importantie konden worden gevoerd, die van diepgaande betekenis konden zijn voor de kerk.

De kerk breidde zich uit, soms in een wedloop met de fundamentalistische geloofszendingen in gebieden waar in die tijd nog geen bestuursposten waren. Staverman vond dat er ook in dat bergland, dat binnen niet al te lange tijd onder de invloed van buiten zou komen, een aantal bakens van verkondiging opgericht moesten worden, met een wezenlijk ander karakter dan de posten van de geloofszendingen. Intussen was het westelijk deel van het vicariaat, Vogelkop, waar de Minderbroeders in hun eerste periode het zwaarste accent hadden gelegd, aan de Augustijnen overgedragen en was daar in 1959 de prefectuur Manokwari opgericht.

De periode van expansie ging soms gepaard met spanningen en misverstanden, ook met de oudere missie van Nieuw-Guinea, die van Merauke, de MSC.
Zij voelden zich soms achtergesteld door het gouvernement. Maar vooral de noodzaak van een duidelijker gemeenschappelijk beleid in de hele opbouw van een kerkgemeenschap in Nieuw-Guinea leidde tot regelmatig overleg tussen de bisdommen. Van Nunen meende dat Staverman hiertoe de voornaamste initiatiefnemer was. In 1960 vond de eerste officiële bisschoppenconferentie plaats in Merauke, de zetel van aartsbisschop Tillemans. Ook de religieuze oversten namen hieraan deel. Besloten werd tot beter overleg en samenwerking. Een MSC’er werd in Hollandia geplaatst als vertegenwoordiger van Merauke. Besloten werd tot een gezamenlijke benadering van het gouvernement en andere instanties in verband met onderwijsplanning en andere beleidszaken. Er werd een gezamenlijke commissie ingesteld voor katechese en liturgie. In de tweede conferentie werd besloten tot de oprichting van een Centraal Missiebureau. Later werd een pastorale afdeling aan dit bureau toegevoegd voor de doorvoering van de besluiten en richtlijnen van het Concilie.
Ook hiervan was Staverman de promotor.

In de jaren 1955-1962 had Staverman altijd een goede relatie met de regeringsautoriteiten. De missie was een echte gesprekspartner voor het gouvernement in de opbouw van het land, geheel gericht op de ontwikkeling van de Papoea’s. Na de bewindsoverdracht bleek spoedig dat er geheel andere verhoudingen zouden ontstaan waarin de kerken niet meer als gesprekspartner zouden gelden.

De kerk in dit laatste 'bevrijde' deel van Indonesië zou zich in haar houding moeten aanpassen aan de belangen van de katholieke kerk in andere delen van Indonesië, die sterk onder de druk van het nationalisme stonden. Met de eerste groepen Indonesiërs was voor kortere tijd de Jezuïet Looymans meegekomen om de missie bij te staan in de overgang. Looymans was een belangrijk man op Java en kwam speciaal de katholieken in Irian vertellen hoe ze zich te gedragen hadden. Zijn advies was om toch vooral niet de indruk te wekken alsof de kerk van Irian Barat haar eigen weg wilde gaan of zich zou inlaten met separatistische tendenzen onder de Papoea’s. Het gezicht van de kerk zou bepaald moeten worden door priesters en religieuzen, zoals elders in Indonesië. Staverman wilde daar niets van weten. Voorts zou de oecumenische samenwerking in het beheer van de SMA, de vroegere HBS, ongedaan moeten worden gemaakt. Ook dit weigerde Staverman. Het heeft veel moed en beleid gevraagd om het eigen karakter van de kerk in Nieuw-Guinea zoveel mogelijk te handhaven. Het belang van de Papoea's heeft bij hem en bij de missionarissen altijd voorop gestaan.

De grote vraag was: hoe moest de kerk zich gedragen, in de jaren vöör de definitieve beslissing en daarna, ten aanzien van de aspiraties van de Papoea's, die zich maar moeilijk konden verzoenen met een toekomst in een staatsverband, waarin zij weinig te zeggen hadden en waar zij als slachtoffers van het koloniaal verleden als domme, achtergebleven en soms als primitieve kannibalen werden behandeld.

Met de eerste groepen Indonesiërs waren enkele katholieke guru’s meegekomen die op katholieke scholen aangesteld konden worden. Later kwamen er tientallen bij. Onder de nieuwe ambtenaren en docenten van de universiteit waren ook wel katholieken, maar in kwaliteit bleven zij ver achter bij de vertrokken Nederlanders. Bovendien was hun katholiciteit anders georiënteerd en in politiek opzicht hadden zij geen andere boodschap dan onderwerping aan het burgerlijk gezag, om de Papoea’s tot goede Indonesische staatsburgers te maken, zonder rekening te houden met wat er in de mensen zelf leefde.

Iedere klacht over gewelddadig optreden of kritiek op onrechtvaardige behandeling kon als subversief worden aangemerkt. De bisschoppen van Indonesië hadden de Jezuïet Haripranato aangesteld als verbindingsman tussen de kerk van Indonesië en die van Irian. Hij werd op een gegeven moment naar Djakarta geroepen om verantwoording af te leggen over zijn kritische uitlatingen over het gevoerde beleid, dat naar zijn mening de integratie van Irian in Indonesisch staatsverband eerder schaadde dan bevorderde. Pas na interventie van kardinaal Darmajuwono en de provinciaal van de Jezuïeten mocht hij naar Irian terugkeren. Hij had een goede naam zowel bij de Papoea’s als bij de missie en hij werd zelfs genoemd als eventueel opvolger van Staverman.

Een goed bedoelde suggestie die Staverman deed aan de opperbevelhebber van het leger, dat de rust van de bevolking van het Keerom-gebied zou terugkeren als het leger werd teruggetrokken, had een woede-uitval van de generaal tot gevolg.

Een voorgenomen gezamenlijk herderlijk schrijven van bisschoppen en leiders van andere kerken, in uiterst milde termen gesteld en bedoeld om te bereiken dat bij de ‘act of free choice’ iedere vorm van intimidatie achterwege zou blijven, kon op het laatste moment niet doorgaan uit vrees bij enkelen, dat de verhoudingen met de autoriteiten nog meer zouden verslechteren. Voor Staverman die zijn vertrouwen gesteld had op de invloed van de Verenigde Naties om aan het volk van Irian het recht op vrije keuze te garanderen, was deze gang van zaken samen met de wijze waarop deze ‘vrije keuze’ werd gemanipuleerd, moeilijk verteerbaar.

Als bisschop voelde Rudolf Staverman zich in hoge mate verantwoordelijk voor het welzijn en de ontwikkeling van het volk van de Papoea’s. Gezegd werd dat het wegvallen van Nederlandse contacten voor hem moeilijk te verwerken is geweest. Dit zal zeker een rol hebben gespeeld. Maar veel belangrijker was het onrecht dat de Papoea’s werd aangedaan. Niet zozeer de inlijving bij Indonesië. De onvermijdelijkheid daarvan heeft hij gezien. Het gaat om de wijze waarop het geschied is, ten nadele van het Papoea-volk en met aantasting van hun rechten als de eigenlijke bewoners van het land. Daar heeft hij zwaar onder geleden.

Dat gold ook reeds ten dele in de Nederlandse tijd. Toen in 1961 het gouvernement een volwaardige kweekschool zou beginnen naar Nederlands model, deed hij zijn uiterste best hiertoe een aantal Papoea’s toegelaten te krijgen, ook al voldeden ze strikt genomen niet aan de gestelde voorwaarden. De algemeen schoolbeheerder stelde voor deels Keiëzen, die meer kansen maakten toegelaten te worden, deels Papoea’s. Staverman antwoordde: "Nummer 1 een Papoea, nummer 2 een Papoea, ook nummer 3 tot 5 een Papoea." Toen de schoolbeheerder hiertegen bezwaar maakte, zei hij: "Dit is het land van de Papoea’s. Het is van het grootste belang dat zij op de eerste plaats een kans krijgen betrokken te worden bij het bepalen van hun eigen toekomst. De anderen zijn voldoende geholpen om hun eigen weg te vinden."

Toen op het eind van de zestiger jaren het peil van het onderwijs zo gedaald was dat geen heil meer gezien werd in het openen van nieuwe katholieke scholen op middelbaar niveau, werd besloten, teneinde nog enige kwaliteit in stand te houden, om zich meer te richten op concentratie in Jayapura. Door het stichten van ‘asrama’s’ (internaten), waar behalve aan studie en begeleiding ook aan persoonlijkheidsvorming gewerkt kon worden, hoopte men aan de toekomst van jonge mannen en vrouwen, die iets zouden gaat betekenen, een basis te geven, beter dan met het doorgaan van scholen in het binnenland mogelijk was. Staverman kende grote betekenis toe aan de oprichting van internaten en de daarbij behorende begeleiding, om zodoende kwaliteit te bereiken zowel van onderwijs als van algemeen maatschappelijk leiderschap.

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman