BENOEMING EN WIJDING
Op 7 mei 1956 werd Staverman benoemd tot apostolisch vicaris van Hollandia
en titulair bisschop van Mosynopolis. Op 4 december 1967 volgde de benoeming
tot bisschop van Sukarnapura, het vroegere Hollandia en het latere Djajapura.
Hij was nu ‘gewoon’ bisschop, zoals bij voorbeeld de bisschoppen van
Nederland met een gewoon bisdom.
Op 12 september 1956 werd hij in Leeuwarden door bisschop Nierman tot
bisschop gewijd. Jan van de Pavert, zijn eerste secretaris herinnert zich dat
daarover gesproken werd. Hij koos voor Friesland, om op waardige wijze afscheid
te kunnen nemen. Na zijn promotie was hij zeer snel vertrokken, omdat
de provinciaal hem in Nieuw-Guinea wilde ontmoeten. Van de Pavert voegt
hieraan toe: “Wij konden dit begrijpen en waarderen.” Anderen hadden liever
de wijding in Hollandia gezien, bij zijn missionarissen en zijn volk.
Hij kreeg van zijn vele vrienden en bekenden een groot bedrag ten geschenke,
dat hij bestemde voor vijf telecommunicatie-toestellen, op dat moment
naast vliegtuigen de meest urgente nood.
Veranderde verhouding tussen de kerken
Herman Münninghoff, zijn naaste medewerker in Irian, schreef: “Het is de
grote verdienste van bisschop Staverman geweest dat hij binnen enkele jaren
een sfeer van naijver en rivaliteit wist om te vormen tot een hartelijke verstandhouding
tussen de Kerken.” Dit leidde onder andere tot gesprekken over
wederzijdse dooperkenning. Missie en zending raakten ook met elkaar in gesprek
over praktische kwesties. Er werden gezamenlijke brieven verstuurd.
Een brief in 1968-1969 rond de kwesties van het regeringsbeleid werd helaas
op het laatste moment niet opportuun gevonden. In een vergadering van de
bisschoppen van 28 en 29 september 1967 vermeldde het verslag: “Mgr. Staverman
leidde de bespreking in met te verklaren dat hij zich in geweten afvraagt
of de Kerk(en) nog langer mogen zwijgen over het onrecht dat op vele
plaatsen heerst. Schieten wij niet in onze profetische taak tekort als wij niet in
foro publico onze stem laten horen (...). Het profetisch karakter van de Kerk is
in het geding. Irian Barat is een christelijk gebiedsdeel. Is het Christendom
dan zó ontoereikend dat alle onrecht ongestoord kan doorgaan? ” Het was
voor hem een teleurstelling dat in deze zo belangrijke zaak de kerken niet bij
machte waren een duidelijk woord te spreken. Zo bleef de samenwerking tussen
de kerken beperkt tot meer onschuldige zaken als gezamenlijke kerstvieringen
en gebedsweken. Op 24 januari 1970, zes weken nadat hij in Rome zijn
ontslag had ingediend, ondertekende hij namens de bisschoppen van Irian de
wederzijdse dooperkenning. Van Nunen schreef dat niet lang na het vertrek
van Staverman de wil tot oecumenische samenwerking niet zo duidelijk meer
aan het licht trad. De verhoudingen tussen de kerken zijn echter goed gebleven.
Nieuwe scholen
Lubert van de Berg schreef: “In de jaren 1958-1959 heb ik intens en frequent
contact gehad met Staverman naar aanleiding van nieuwe scholen, welke toen
begonnen. In 1957 was de omzetting van de katholieke HBS, die in 1951 gestart
was, in een bijzondere HBS, reeds onder Cremers opgezet, in een samenwerking
tussen Missie en Zending gelukkig voltooid. Een jaar later ging het
om twee scholen van de Missie voor de Papoea-bevolking: een middelbare
school in Hollandia-Binnen en een lagere school te Sentani-vliegveld, behorend
tot Ifar-Sentani. Tegen beide scholen ontstond een heftige reactie vooral
van Nederlandse zendingskringen. Papoea-voorgangers lieten zich niet veel
horen in deze tweestrijd. Zij waren in hun binnenste helemaal niet tegen uitbreiding
van onderwijs voor hun mensen, als Gouvernement of Zending het
niet entameerden.
De commotie rondom de nieuwe katholieke Primaire School was zo groot,
dat gouverneur Platteel de katholieke directeur van culturele zaken met verlof
naar Nederland stuurde. Maar diens besluit om de school in Hollandia te vestigen,
met subsidie, is nooit door de Minister in Nederland ingetrokken. Ook de
school in Sentani bleef bestaan, zij het dan dat deze na een jaar, onder bepaalde
voorwaarden door de Missie aan zendingsinstanties werd overgedragen.
Nog vóór die overdracht plaats vond, was een delegatie van Papoea-ouders
eigener beweging naar Staverman gegaan, om bij hem aan te dringen op
voortzetting van de school door de Missie. Zij waren – zo vertelden zij – jarenlang
door het Protestantse Scholenbeheer aan het lijntje gehouden. De Missie
had getoond hen wel te helpen en hen wel gehoor te geven. Zij vroegen de bisschop
dringend hen te blijven steunen. Dat nu heeft Staverman iets gedaan. Hij
heeft meerdere malen verteld wat ze vrijmoedig gezegd hadden en de manier
waarop ze afscheid genomen hadden. Dat hij in zijn eigen huis zo nauw te maken
kreeg met de uitgesproken mening van de Papoea’s, die velen ofwel niet
zagen staan ofwel aan het lijntje hielden, heeft diepe indruk op hem gemaakt.
Toen moet hij zich echt bisschop van dit volk gevoeld hebben. Zo niet voor de
eerste keer, dan toch wel zeer intens.”
Hij had trouwens zijn nek al uitgestoken, toen hij in 1958 verlof had gegeven
de school te starten en door er – op eigen kosten – een geschikte guru voor
vrij te maken. Dat was gebeurd uit sociale bewogenheid en helemaal niet om
het politieke spel of uit kwaliteitseisen. Hij had dat gedaan ondanks het
‘succes’ dat hij vrij algemeen geoogst had door de HBS-kwestie in rustig vaarwater
te brengen. Hij heeft laten zien waar hij, na veel overwegingen stond in
principiële kwesties.
Vooraanstaande leden van het Nederlandse Gouvernement, dus tot oktober
1962, hadden hoogachting voor hem en met verschillenden van hen stond hij
op vriendschappelijke voet. Voor kameraadschappelijke omgang paste hij wel
op. Ofschoon zeer energiek, kwam hij nooit als agressief over. Omdat hij een
waardig, maar niet stijf vertegenwoordiger van zijn ambt was, werd hij algemeen gerespecteerd in
ambtelijke kring.
Reacties op dit artikel via het forum
|