Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman

 

Superior Regularis, 1955-1956

 

Zaterdag 15 januari 1955 om 14.15 precies arriveerde Staverman op het vliegveld van het eiland Biak. Van de Westelaken, pastoor te Biak en zijn voorganger als regulier overste verwelkomde hem. Hij koos in het samenspel met mgr. Cremers vaak de weg van de minste weerstand. Hij woonde op grote afstand van mgr. Cremers en wijdde zich aan zijn pastoraat en aan fotografie.

Zo snel mogelijk, op 18 januari reisde hij door naar Hollandia. Op het vliegveld van Sentani werd hij verwelkomd door mgr. Cremers, Emile Andreoli, Tom Tetteroo, Lubert van de Berg, Frans van Maanen en Herman Münninghoff. “Ergens aan de rand van Hollandia-stad, aan de Jotefa-baai, bereikten we het ‘hoofdkwartier’ van de franciscaanse missie. Wel een model van eenvoud, soberheid en armoede. Al wat ik verwacht had, dit niet. Een groot erf, in terrassen oplopend, met daarop enkele gore barakken. Vloeren van ruw beton, de buitenwanden en de daken van roestende golfplaten, de binnenwanden van hardboard en muskietengaas in plaats van vensters. Er stond daar van alles en nog wat bij elkaar: de kerk met sacristie voor de katholieken van Hollandia- Stad, de veelomstreden HBS met een internaat van rond de 15 jongens, een grote loods waarin allerlei voorraden voor missieposten in het binnenland lagen opgeslagen, het onderwijskantoor van het Algemeen Schoolbeheer, een wasserij en tenslotte woongelegenheden met povere douche- en toilethokken voor de missionarissen en het personeel. Iets achteraf stond nog een oude bouwval, dat de wijdse naam paviljoen droeg en waar ik een ‘kamer’ toegewezen kreeg. Het meubilair was er naar: geen bed maar een stretcher met klamboe, een ijzeren kast, een stoel en een tafel die zo vuil was dat men er een paardedeken overheen had gelegd. Monseigneur was voorheen ook hier gehuisvest, maar nu had hij een eigen woning, een eenvoudig huis op palen, ongeveer een kwartier lopen van ons vandaan.”
Rudolf maakte zijn eerste verkenningen: “Ik begon me zo langzamerhand thuis te voelen. Wat was het een prachtig land, een schitterende natuur. Wel vond ik het klimaat drukkend, afmattend, vaak bloedheet en altijd vochtig: kleding, schoeisel, boeken, alles sloeg snel uit. De behuizing op ons erf mocht dan miserabel zijn, de sfeer onder elkaar was geweldig.”

Bijzondere indruk maakte op hem de komst, regelrecht uit de rimboe van Arie Blokdijk. Hij schreef: “Op 20 januari kwam tijdens de maaltijd Arie Blokdijk binnenstappen, die regelrecht uit Amgotro kwam, negen dagen lopen ten zuiden van Hollandia. Het was een zeldzame ervaring voor mij: jonge vent, stoere baard, broek en shirt, door en door bruin en smerig. Zo uit de rimboe gekomen. Had 22 dragers bij zich, die hier enkele dagen blijven en dan bepakt weer terug zullen gaan. Arie was gekomen om straks pater provinciaal te ontmoeten. Diezelfde avond hebben we samen gepraat. Hij vertelde me dat het een verschrikkelijk en leeg leven is als je niet een flink aantal guru’s hebt. Heel de omgeving trekt je omlaag. Op deze manier is het niet lang vol te houden. Hoe komen we aan guru’s? Hij vertelde me dat de augustijn Van Baersen, die ook in het achterland zit, nauwelijks is opgevangen. Er is een enorme hiaat tussen de leskamer in Maastricht en dit leven in de rimboe. Er moet een oudere pater zijn die de jonge missionarissen goed opvangt en inleidt. Wie kan dat?”

Hij zou ook graag zien dat de Serafijnse Tifa, het contactblad voor de missionarissen van het apostolisch vicariaat Hollandia, ruimte zou geven voor een wederwoord op de stukken van monseigneur. Het werd blijkbaar gezien als een orgaan van monseigneur en weinig van de missionarissen. Arie bepleitte ook terwille van de eenzame missionarissen meer ontspanning en afleidingsmogelijkheden zoals goede missie-tijdschriften en andere lectuur en een radio. Emiel had daar ook op aangedrongen voor de missionarissen die soms dagenlang in een prauw moesten zitten. Verder had Arie de indruk dat er soms voor de Indonesische Nederlanders meer gedaan werd dan voor de Papoea’s en dat de krachten niet evenredig over het vicariaat verdeeld waren. In Tage aan de Wisselmeren zaten veel krachten op een hoopje. Een radio voor Arie werd die dagen aangeschaft. “In die dagen dient David, de boy van Arie mij ’s morgens de Mis. Dat doet mij wel wat. Het is de bedoeling dat een Papoea de Mis ooit zal doen. Op een avond gaf David catechismusles aan vier oudere Papoea’s. Het was een kostelijk gezicht. Het viertal zat in de kerk op de eerste bank. David stond ervoor en vertelde met verve over de schepping van de wereld en de geboorte van Christus.” Rudolf heeft gretig naar Arie geluisterd en veel van hem geleerd. Dat gold zowel het leven van de missionarissen die in uiterst moeilijke omstandigheden en geïsoleerd leefden als het volk van de Papoea’s en de opbouw van de kerk in dit land. Dat was zijn roeping als missionaris en dat zou zijn taak worden als eerste bisschop van dit volk. Naast deze kennismaking met de missionarissen was voor hem van groot belang het contact met Oscar Cremers. Deze was toen 57 jaar. In 1934 was hij naar Java gegaan. Toen na de oorlog Saturninus van Egmond, de eerste overste in Nieuw-Guinea niet terugkeerde, benoemde de provinciaal Apollinaris van Leeuwen, Oscar Cremers tot overste. Op 3 juni 1949 was hij benoemd tot apostolisch prefect. Nu was hij apostolisch administrator, totdat een apostolisch vicaris, die de eerste bisschop zou zijn, benoemd zou worden. Dat was de situatie toen Staverman arriveerde. Omdat aan het provinciebestuur gebleken was dat Cremers door de grote meerderheid van de missionarissen niet als prefect en bisschop gewenst werd, had het bestuur drie namen naar Rome gestuurd, met Staverman als eerste kandidaat. Maar omdat men bevreesd was dat Rome een missionaris van Nieuw- Guinea zou benoemen, als die op de lijst gestaan had, was het bestuur zo slim geweest alleen kandidaten uit Nederland te vermelden. Het gevolg daarvan was echter dat de ‘terna’ in Rome niet aanvaard werd, omdat er niemand op stond met ervaring in Nieuw-Guinea.

Op 1 december 1953 had de provinciaal aan Cremers laten weten, dat hij niet was voorgedragen voor de functie van vicaris en bisschop. De provinciaal schreef aan Cremers: “Ik zeg eerlijk: helaas. We hadden het graag anders gezien en vinden het erg vervelend voor U, maar het lijkt ons niet verantwoord in te gaan tegen de vrijwel unanieme communis opinio.” Na woorden van waardering vervolgt de provinciaal: “U hebt nu de gelegenheid de eer aan U zelf te houden en zelf in Rome Uw dismissie te vragen en ook op Nieuw-Guinea zelf Uw aftreden voor te bereiden.” Op 12 december schreef Cremers aan de provinciaal: “Ik leg mij neer bij Uw beslissing en zal in Rome mijn ontslag vragen. Maar gij vergist U. Als gij zelf hier waart geweest, zoudt gij anders geoordeeld hebben.” Hij vroeg een jaar uitstel, om zijn opvolger te kunnen inwerken. De provinciaal bleef bij zijn beslissing en wees uitstel af. De ‘terna’ was toen al naar Rome gezonden. Peters bevestigde de ontvangst, maar aarzelde de drie namen door te geven aan de Propaganda Fide, omdat geen van de drie ooit in Nieuw-Guinea geweest was. Toen de provinciaal insisteerde, stuurde Peters de drie namen door, maar ook bij de Propaganda Fide bleef dit bezwaar gelden.

 

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman