|
Richard de Vries - EEN VETERAAN VERTELT
DEEL 4 DE NIEUW - GUINEA PERIODE OKT. 1959- APRIL 1961
Hoofdstuk 2.
pagina 13
De minister in de problemen.
We waren op weg naar Manokwari, we moesten nog ongeveer een uur vliegen, zegt de minister tegen mij:
"Even tussen ons tweeën, hebben jullie hier een toilet aan boord? " Waarop ik zei, "Ja, die hebben we
aan boord, achter in de staart van het vliegtuig, hebben we een kleine ruimte met een behoefte emmer staan".
Toen zei hij:"Ik vind het niet leuk het tegen je te zeggen, maar ik heb last van diarree en ben bang dat ik
de staart van het vliegtuig niet haal, zonder ellende." Ik zei toen tegen hem: "Blijft u even goed zitten,
ik doe dat achter deurtje wel open en haal de deksel van de emmer, u rent daar dan naar toe en ik leid de
andere mensen wel af." --- Ik heb nog nooit zo snel iemand van voren naar achteren zien rennen in een
vliegtuig. Gelukkig voor hem, dat we maar met 6 man in het vliegtuig zaten. Het moet niet helemaal zonder
morsen gelukt zijn. Toen wij weer naar voren kwamen en hij zijn plaats innam, zag hij bleek en het rook
niet meer fris in dat deel. Het is al een verschrikkelijke operatie als je gezond bent om in een dergelijke
kleine ruimte met een bewegend vliegtuig, op zo’n emmertje je behoefte te moeten doen. Daarom zorgden wij
ervoor als bemanning dat we vóór de vlucht onze behoefte deden. Onze afspraak was, dat we elkaars stront
niet opruimden.
Hij knikte nog even naar me en zei: "Sorry, het is niet helemaal goed gelukt. Ik hoop dat je straks
iemand hebt op de vliegbasis die de zaak op het toilet weet te reinigen." Ik knikte terug en zei verder
over deze zaak niets meer. Na de landing ben ik zelfs niet gaan kijken hoe het er uitzag achter het
wc-deurtje. Maar ben gelijk na luchthavenmeester gegaan, die ik goed kende. Heb hem gevraagd om een
schoonmaak hulp, omdat iemand had overgegeven, zei ik. Ik kreeg gelijk 2 Papoea’s, die mij ook hielpen
met de 200 liter benzine vaten naar het vliegtuig te brengen, om met een hand pompje het vliegtuig bij
te tanken. Ik heb ze gewezen waar ze moesten zijn, om de wc schoon te maken achter in het vliegtuig.
"kakkie – kakkie", zei ik maar. Ze begrepen het en hebben het allemaal netjes opgeruimd. Ik heb ze de
voorraad snoepjes en koekjes die we altijd aan boord hadden meegegeven. Met een extra khaki hemd en een
blikje sigaretten van 50 stuks erbij. Steeds als ik weer in Manokwari kwam, zag ik wel tenminste één van
die Papoea‘s. Ze lachten en ik hoorde ze dan steeds "kakkie- kakkie" zeggen. Ik gaf ze altijd wat
sigaretten.
NOTE.
(Ik heb over dit onderwerp en meer voorvallen in geen 40 jaar met iemand over gesproken. Om reden dat
deze mensen een functie bekleden, waar de mens en de sensatie pers in het bijzonder, graag iets negatiefs
over wil schrijven. Ook niet bij mijn collega’s, nooit over enig voorval iets gezegd, als ze iets vroegen.
Alleen al om het vertrouwen bij mijn superieuren te behouden. Je moet je mond kunnen houden.)
Manokwari was al een leuke plaats en uitgebreid. De blanke bevolking was daar goed vertegenwoordigd. Maar
ook veel van Indische en Chinese afkomst. Er werd veel aan sport en spel gedaan. Wat schooltjes, mooie
huizen en een scheepswerf, een paar restaurants en een theatertje. Met de minister gingen we verder naar
Merauke. Ook een aardige en al ontwikkelde plaats, met zelfs een hotel. En daar werd de minister
natuurlijk ondergebracht, maar wij als bemanning ook. Normaal sliepen wij bij de mariniers, als we daar
waren. Maar nu in een hotel. Dat was dan ’s avonds wat door deze plaats wandelen, met zijn vele toko’s. De
Japanners waren tijdens de oorlog niet in deze streek geweest.
Als er niets te vliegen was, en de momenten dat ik vrij was, ging ik bijna altijd op stap. Of naar de
marine beachs, of het militair tehuis, of met een excursie mee de bush in. Er was altijd wel een marinier
en een Papoea bij. Die wisten wat we tegen zouden komen op onze weg. Veel van mijn collega’s bleven
liever binnen de kazerne, o.a. voor de veiligheid. Het kwam dus ook vaak voor, dat ik op een zondag morgen,
er alleen op uit trok. B.v. naar de drie km verder gelegen beachs, bij een Papoea kampong, waar ze een
hutje woonden op palen boven het water. Of ik ging de bush in. Maar niet te ver. Want ik kreeg geen wapen
mee, als het niet georganiseerd was. Dus dan op eigen risico.
Fouten maken.
Ik kwam er al snel achter, dat elk mens ook fouten maakt. Zelfs in de vliegerij, waar men toch goed
alert is met wat men doet. Vliegers maken ook fouten en het technisch personeel ook.
Mijn vliegtuig zeg ik maar, ging voor een week de hangaar in, voor een periodiek onderhoud. Dan ga
je als bwtk ook automatisch mee, om deel te nemen aan dat onderhoud. Ik kreeg de leiding bij het motor
onderhoud. Daar moest nog al het één en ander aan gebeuren. We hadden een lekkende keerring, die hebben
we maar van een sloop motor afgehaald. En er moesten ook een aantal bougie kabels worden verwisseld. Omdat
we maar 90 procent van ons vermogen met deze motor hadden.
De olietank werd afgetapt, omdat verversing noodzakelijk was. Wanneer alle voorgeschreven punten
bij een dergelijk onderhoud zijn uitgevoerd en door de betrokken specialist op de inspectie lijst zijn
af getekend, dienen alle punten nog eens een na controle te krijgen. Een check-re-check, door een andere
controleur. Een dergelijk inspectie gaat vaak een week of iets langer duren. Dat hangt af of er direct
vervangende onderdelen aanwezig zijn.
Daarna, krijg je de test procedures voor motoren, andere bewegende delen en instrumenten uit te
voeren.
En dat was dan in dit geval ook mijn werk. Een test rapport op te maken. Oké, het vliegtuig werd
buiten de hangaar geplaatst. Ik ging toen met mijn test papieren, de cockpit in. Na alle buiten
voorbereidingen te hebben gecontroleerd.
Ik startte de rechter motor, dat leek goed te gaan en zei toen tegen mijn collega die naast me zat:
"Schrijf jij alle instrument gegevens maar op, als ik naar vol vermogen ga, met beide motoren." Hij zei:
"dat doe ik." Gelukkig, dat ik toch direct een automatische snelle blik wierp op de belangrijkste
instrumenten. Een routine blik. Ik zag tot mijn verbazing de oliedruk meter niet functioneren. Dat is
hetzelfde, als de bloeddruk bij de mens ontbreekt. Ik stopte de motor onmiddellijk. Maar zei tegen niemand
wat. Zelfs niet tegen de controleur die naast me zat.
" Sorry, ik moet eerst naar de wc", zei ik. Ik ging naar buiten en liep rechtstreeks op de onderhoud
chef van dit vliegtuig af en vertelde mijn vermoeden. Ik zei: "Ik geloof dat er geen drup olie in de olie
tank zit en dat het voor ons beiden beter is, nu onmiddellijk een grond monteur met een olie wagentje naar
het vliegtuig te laten gaan en hem te zeggen, de olie tanken wat bij te vullen. Meer niet. En ik ga een
10 minuten naar de wc. Als we in die tijd niets van de leiding hebben gehoord, waarom we zo snel stopten
zeggen we niets hierover" Meestal staat er iemand van de leiding te kijken, vanuit hun kantoor, als er
een vliegtuig uit de hangaar wordt gesleept en/als de motoren draaien. Hij deed precies wat ik zei. Het
was ook een man uit duizenden. Hij kon goed relativeren en positieve en negatieve zaken op prettige wijze
verwoorden. We hebben gelukkig niets gehoord. Mijn wc smoes werkte gelukkig. Aan de motor was gelukkig
ook niets beschadigd. Dat merkte ik tijdens de test na een half uurtje. Die zelfde avond vlogen we weer
met dit vliegtuig een uur of twee. Rondje eiland en wat start- en landingsoefeningen.
Een dag later gingen we weer voor een paar dagen op patrouille vlucht. Nu met Ltz. v/d Schraaf. Ook
een prettig mens als team leider en een goede vlieger. Ook van Indische afkomst. Op een gegeven moment
zei hij: "we zijn hier dicht bij het eilandje Middelburg en daar hebben ze in de oorlog een behoorlijke
landingsstrip gemaakt. Het is nu voor ons een uitwijk of nood landing plaats. We gaan er eens laag
overheen vliegen en als het er een beetje normaal uit ziet, zet ik het vliegtuig daar eens aan de grond. En
zo geschiedde. We landden daar en daarna hebben we de motoren afgezet. v/d. Schraaf zei toen: "We gaan
hier een uurtje rondneuzen en dan gaan we weer". "Wonen hier ook mensen? ", zei ik.. "Daar heb ik geen
antwoord op", zei hij. Ik zei toen: "zullen we gewapend gaan?" Hij zei: "Ik geloof niet, dat het
nodig is". Toen zei ik: "Ik neem toch maar een pistool mee, je weet maar nooit." Hij knikte en vond het
wel goed. We hebben daar zo’n uur rond gescharreld, geen mens en geen dier gezien. Gewoon een dood en
verlaten oord. Daarna gingen we weer verder. Ergens ongelooflijk mooi, zoiets te ervaren en te doen. Dit
moet je toch nergens in Europa proberen, zo’n groot vliegtuig ergens op een verlaten strip neer te zetten.
De geruchten deden al de ronde, dat er versterkingen zouden komen. Meer mariniers en landmacht
personeel. Verder ook vliegtuigen van de Luchtmacht. De militaire commissie die wij een aantal maanden
geleden hadden rond gevlogen, had dus toch een gevolg. Daardoor werden er o.a. nieuwe Neptune vliegtuigen
in Amerika met spoed besteld, om de 4 Dakota’s van ons hier te vervangen. M.a.w. we zouden zo snel
mogelijk sterker worden in de lucht. En wat het smaldeel al voor ons mee zou brengen aan materiaal.
Inderdaad kwam het smaldeel deze kant op en ook meer troepen. Maar ook het vliegkampschip
‘Hr. Ms. Karel Doorman’, zou deze kant op komen voor versterking en natuurlijk machtsvertoon.
Smaldeel V waar o.a. Hr. Ms. Karel Doorman ook deel van uitmaakte, kwam met veel protesten uit de
wereld, in augustus 1960 in Nieuw-Guinea aan.
|