Richard de Vries - EEN VETERAAN VERTELT
DEEL 4 DE NIEUW - GUINEA PERIODE OKT. 1959- APRIL 1961
Hoofdstuk 2.
pagina 8
Men moest toch wat doen van regeringszijde. Om nog een beetje geloofwaardig te blijven, bij de
Papoea bevolking, maar ook voor de Nederlanders en het defensie personeel hier. En natuurlijk ook
nog naar het buitenland gericht. Eigenlijk moest je zeggen: "Wat zaten we toch als Nederland in een
armoede situatie." Uit zulke dingen bleek steeds weer, dat ons kleine Nederland met toch echt wel
goede en capabele mensen op allerlei gebied, dit land niet kon beschermen en verdedigen. Maar ook
dat Nederland het scholingsproject voor de bevolking en het ontginnen van dit grote land niet aankon.
Vanuit 1959 gezien, kon je zeggen: "In nog geen 25 jaar, kunnen ze dit land op een aanvaardbaar niveau
brengen." Althans Nederland niet.
Op veel gebieden, deden ze wel hun best. Maar Nederland is er wel veel te laat mee begonnen. Ik wil
daar ook niet negatief over doen. Maar men kon die doelstellingen van de regering helemaal niet meer
volbrengen. Neem alleen al de pogingen om snel een eigen bestuur aan de bevolking van Nieuw-Guinea te
geven.
Er waren niet genoeg Papoea’s voor opgeleid om het eigen volk te besturen. En er waren ook niet
voldoende buitenlandse specialisten die zich daarvoor leenden
Maar men had ook niet genoeg gebondenheid met dit land om dit in een snel tempo uit te voeren. En
evenmin was er medewerking uit de omringende landen.
De wereld kreeg ook pas na 1955 wat een bewustwording en vroeg zich toen ook af, wat wij daar
eigenlijk de laatste 100 jaar hadden gedaan aan ontwikkeling van land en volk. Ze moesten constateren,
zeer weinig.
Ze zagen ons hier in deze regio ook liever gaan dan komen. We hadden natuurlijk wel wat van die Papoea
stammen langs de kustgebieden op ons hand. Maar we waren toch ook wel indringers in hun ogen.
Maar naar mijn mening en die van veel collega’s hier, hadden al vanaf 1950 de grotere landen zoals:
Amerika, Australië, Nieuw Zeeland en Indonesië een gezamenlijk plan moeten maken, voor de juiste oplossing.
Of ze hadden de Verenigde Naties ( VN ) moeten laten beslissen, wat nog beter zou zijn, wat er met dit
grote land de eerste 25 jaar zou moet gebeuren, voor zijn verdere ontwikkeling. Dat was mijn visie na 4
maanden verblijf al, in dit land. Alleen dat mocht je dat hier niet te hardop zeggen, als militair.
Maar onze regering zag dat nog niet zo zitten. Ondanks alle tegenwerking van de hier omringende landen.
Zelfs Amerika en Engeland snapten al niet meer wat wij daar nu nog als klein land hadden te zoeken. Maar
het was ook een gevaarlijke domme houterigheid, van een paar Nederlandse ministers, die dit land zeker
niet aan Indonesië gunden.
Zelfs de kwestie bij de VN neer te leggen was er na 1955 nog niet bij. Ondanks dat ze al wisten dat
Nederland de grote verliezer zou worden als het op een gewapend conflict zou uit draaien met Indonesië,
omdat zij al een veel sterker militair apparaat op het been konden brengen in deze regio dan Nederland.
Ondanks dat, bleven ze toch proberen aan hun koloniale ideeën vast te houden. Maar die politiek was al
uit de tijd.
Zo was dat ook al in de slavenhandel ruim een eeuw geleden. Ook toen was Nederland één van de laatste
landen die daar mee gedwongen werd te stoppen. Ook nu hadden vele landen gewaarschuwd te stoppen met deze
kwestie. Want vanaf 1955 was Nederland al geen serieuze partij meer. Toen was Nederland in de ogen van de
wereld al de grote verliezer. Op politiek, militair en humaan gebied in deze
omgeving.
Na de eerste week van januari 1960 gingen de eerste crews naar Nederland om te worden opgeleid om de
Dakota’s van de Koninklijke Luchtmacht, te kunnen gaan vliegen. Want die 4 oude Dakota’s DC 3, met hun
2 propellers en 2 zuiger motoren moesten na die opleiding ook door ons eigen bemanningen, worden
overgevlogen naar Nieuw-Guinea.
Het watervliegtuig tijdperk was dus voor de Koninklijke Marine definitief afgelopen.
Een nieuwe periode brak aan. Ik ging gelijk goed in opleiding voor deze Dakota. Dit vliegtuig stond, en is
nog steeds, bekend als een vrij eenvoudig en betrouwbaar vliegtuig. Een vliegtuig waar ze er meer dan 1000
van hebben gemaakt in Amerika, en dat over de hele wereld goed aangeschreven stond en staat. Vanaf 1940
werd al met dit type gevlogen. De hele Tweede Wereldoorlog hebben ze ook gebruik gemaakt van dit type
vliegtuig, voor transport- en droppingdoeleinden. Ook boven Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Ik kwam er al snel achter, dat het voor mij niet moeilijk was om voor dit type vliegtuig de systemen en
procedures te leren. De Neptune en de Martin Mariner waren veel ingewikkelder.
Alleen het geprogrammeerde onderhoud, daar moest ik nog bedreven in zien te worden. Ik probeerde
zoveel mogelijk bij de ‘Kroonduif’ vliegtuiginspectie werkzaamheden en onderhoudvaardigheid op te doen.
Dat lukte allemaal aardig. Ik mocht van de technisch officier daar zo’n 3 dagen per week werken. En dat
mocht ik van de Kroonduif maatschappij ook zo’n 6 weken volhouden. Daarnaast werd op het squadron door een
aantal onderofficieren in hun specialisatie les gegeven aan ons over de Dakota, zoals in: onderhoudszaken;
instrumenten; brandstof en hydraulische en elektrische systemen. Allemaal gemakkelijk te volgen voor mij.
Toch moesten wij de eerste 3 maanden van het jaar ook nog de Martin Mariners, die op een aparte
parking plaats waren neergezet, onderhouden met de gebruikelijke technische inspecties. Om ze toch maar
in een goede conditie te houden. Ik geloof dat ze toen nog dachten die vliegtuigen te kunnen verkopen.
Maar die hoop werd toch snel opgegeven en toen werd er nog maar weinig naar omgekeken.
|