Mijn nieuwe thuisland Nieuw Guinea (vervolg)
Toen
wij ’s avonds op die oudejaarsavond van 1949 – 1950 in het
donker in die ruimte zaten, voelden wij ons echt besodemietert.
Ik was echt teleurgesteld, dat onze werkgever, een Indo
Europeaan nog wel, ons op die manier behandelde. Gelukkig hadden
wij aan boord voordat wij de boot verlieten nog gegeten. Want
van de familie Veer kregen wij zelfs geen druppel water om onze
dorst te lessen.
Dat geintje heeft mij toen echt wakker geschud en opstandig
gemaakt. Ik was niet alleen teleurgesteld maar ook boos, dat wij
door een soortgenoot op een dergelijke manier worden behandeld.
Ik had het anders verwacht. Maar dat een Indo zijn lotgenoten zo
behandelde, was toch wel erg gortig.
Uiteindelijk vielen wij uit vermoeidheid allemaal in slaap.
Omdat het `s nachts hard regende moest ik die nacht twee keren
van plaats veranderen vanwege een lek. Echt goed slapen kon ik
niet. En daarom liep ik vroeg in de morgen de tent uit. Ik was
nieuwsgierig hoe de omgeving waar wij bevonden eruit zag.
Terwijl ik de hut uitliep zag ik dat in de ruimte naast de onze
ook een stel jongens op veldbedden en onder een klamboe sliepen.
Vanwege de drukte met sjouwen van planken was het mij niet
eerder opgevallen, dat die ruimte naast de onze ook bewoond was.
Ook toen wij die avond in het donker in ons gedeelte zaten, was
het muisstil geweest aan de andere zijde. Daarom hadden wij er
allemaal geen erg in, dat die ruimte ook bewoond was.
Later kwam ik achter, dat die jongens naast ons die avond oud en
nieuw bij de familie Veer thuis hadden gevierd. Terwijl wij als
nieuwkomers in het donker op een droogje zaten. Een mooi begin
was dat voor ons.
Aan de andere zijde van onze barak bevond zich een hok met wat
stenen en brandhout. Door die stenen op te stapelen was het
mogelijk om daar een soort oventje van te maken. Maar verder
stond er niets bij.
Toen de jongens op waren, vroegen wij ons af hoe dag 1 van het
nieuwe jaar voor ons zou uitzien.
De andere groep jongens liep bij het opstaan naar het huis van
de familie Veer.
Tegen 09.00 uur kwam chauffeur Butter naar ons toe. Hij vertelde
ons dat wij met hem naar Manokwari mee moesten komen om de
voorraad voedsel die daar opgeslagen lag naar Saowi over te
brengen.
Eén van onze jongens vroeg hem of wij niet eerst moeten
ontbijten. Maar direct vertelde hij ons dat de familie Veer niet
voldoende voedsel in huis heeft om ons te voeden. En hij had van
Dhr. Veer de opdracht gekregen om met ons al dat voedsel dat nog
op het strand was achtergelaten, op te halen. Onzin natuurlijk.
Voor de fatsoen had Dhr. Veer ons toch ook best warme thee
kunnen geven en het probleem aan ons zelf kunnen vertellen.
Maar goed met ons tienen zijn wij met de truck naar Manokwari
gegaan. Wij kwamen op het goede moment, want die jongens die
daar achtergebleven waren waren aan het ontbijten. Als hongerige
gieren schoven wij ongevraagd bij en aten ons buik rond. Wij
deden ons tegoed aan die leger noodrantsoenen.
Nadat wij ons hadden verzadigd laadden wij de vrachtwagen vol
met de voedselvoorraad die wij uit Batavia hadden meegenomen.
Wij hebben die dag 3 ritten gemaakt. En natuurlijk gaven wij de
voedingvoorraden voorrang boven de rest. Zware bouwmaterialen en
machinerieën werden de volgende dagen overgebracht. Een deel
daarvan werd in Manokwari opgeslagen omdat de firma ook daar
huizen moest bouwen.
Intussen had de andere groep jongens voor op het erf van de
familie Veer een grote legertent opgezet om al die
voedselvoorraden op te slaan. Tegen de avond heeft Dhr. Mensingh
voor ons eten gekookt. Wij kregen rijst met cornedbeef uit blik
en sayur kangkung.
Omdat wij van al dat gesjouw hongerig waren aten wij het zonder
morren. Alleen deed die sayur mij wel terugdenken aan mijn
kamptijd.
Bij het geregeld op en neer rijden van Saowi naar Manokwari,
zagen wij dat er aan de kant van de weg nabij het huis van Dhr.
Mentel een pancuran (watervalletje) was. Blij waren wij, en
sindsdien werd gretig van die pancuran gebruik gemaakt.
Reacties op dit artikel via het forum
|