Mijn nieuwe thuisland Nieuw Guinea (vervolg)
Op 31 december 1949 ’s middags voeren wij de baai van Manokwari binnen om daar voor anker te gaan.
Blij waren wij toen
wij in de verte het eiland Nieuw Guinea zagen opdoemen.
Maar blijer waren wij toen de boot de baai van Manokwari binnen
voer en daar voor anker ging.
Voordat wij van boord
gingen, mochten wij ons avondmaal nog opeten.
Manokwari had in
die tijd nog geen aanlegsteiger voor de boot. Dus werden
goederen en passagiers met de sloepen aan land gezet. Vanaf het schip
hebben wij een mooi zicht op het strand. Het is uitgestrekt en
zag er met het witte zand mooi uit. Met sloepen werden
passagiers bouwmaterialen, machinerieën en huishoudelijke
spullen, naar het strand overgebracht. Iedereen moest zelf naar
zijn eigendommen zoeken en die verzamelen.
Toen wij aan land kwamen, werden wij als nieuwe werknemers van
de firma Veer op verzoek van Dhr. Mulder bijeen geroepen. Niemand
van ons wist op dat moment dat Dhr. Mulder en Dhr. Mensingh iets met ons te maken
hadden. Want bij het inschepen was ons dat niet verteld. Ook aan
boord hadden zij zich gedurende de reis niet met ons bemoeid.
Met ons vijftienen waren wij, Dhr. Mensingh, Dhr. Mulder en dochter
Maud niet meegerekend.
Eén van die jongens was Guus Penningnieuwland, die ik eindelijk na al die jaren afgelopen
reünie in Oosterhout tegen het lijf liep.
Besloten werd, dat
enkele jongens aan het strand bij de goederen zouden blijven. De rest
ging met de vrachtwagen en medeneming van hun eigendommen
richting Saowi. Want daar zouden wij gehuisvest worden.
Onderweg kwam
het vaker voor, dat wij de truck uit de modder moesten duwen. De
zandweg naar Saowi was slecht onderhouden. Door veel regen en
vrachtvervoer ontstonden er modderpoelen, waardoor onze
vrachtwagen vast kwam te zitten.
Op weg naar Saowi passeerden wij
de dorpen Sanggeng en Wosi. Bij het voorbij rijden
van die nederzettingen kreeg ik alleen maar slechte onderkomens
te zien. Toen ik dit zag, vroeg ik mij af hoe wij in Saowi
ondergebracht zouden worden. Al gauw kwam ik er bij aankomst
achter, dat de barak waarin wij ondergebracht werden er niet beter
uitzag dan wat ik onderweg gezien had.
Het ergste vond ik dat
wij bij aankomst niet eens begroet werden. Onze werkgever stond
met echtgenote en Dhr. Mentel, een assistent van hem, voor op hun
erf naar ons te kijken. Maar aanstalten maken om ons te
begroeten? Neen. Alleen Dhr. Mentel kwam naar ons toe lopen. Hij
begroette ons en verwees de heren Mensingh, Mulder en dochter
Maud door naar de familie Veer. Ons dirigeerde hij naar een leegstaande loods. Dat bouwval
was van rondhout opgetrokken, heeft
dumpmateriaal van linnen en muskietengaas als bewanding en een
dak van oud roestig golfplaat. Kapotgeslagen koraal lag op de
grond gestrooid. En verder niets. Met andere woorden:
wij zouden
onze slaapmatjes op de grond met kapotgeslagen koraal moeten spreiden en
de avonden zo moeten doorbrengen.
Omdat alleen twee van de vijftien
jongens onder ons een veldbed bij zich hebben ging de rest op
zoek naar planken. En die vonden wij gelukkig in de bouwloods
die schuin tegenover onze barak stond. Gauw pakten wij een
hoeveelheid planken om die op de grond te leggen. En op die
plankenvloer hebben wij die avond geslapen.
Terwijl wij daar druk mee bezig waren, was het bij ons nog niet
doorgedrongen, dat er geen elektrisch licht was. Wij kwamen daar
pas achter toen het donker werd en wij steeds minder zagen.
Gelukkig hadden enkele jongens staaflantaarns bij zich om de
ruimte van licht te voorzien. Maar het ergste was, dat wij niet
eens wisten waar wij onze behoefte kwijt zouden kunnen en ons
zouden kunnen
wassen.
Wij werden echt volkomen aan onze lot overgelaten.
Gelukkig was het
strand op een loopafstand van 200 tot 300 meter van onze barak
verwijderd. Het was voor ons in elk geval een alternatieve uitkomst om
ons met zeewater te wassen. Blij waren wij in geen geval.
Reacties op dit artikel via het forum
|