RAPPORT
van onderzoek inzake het ongeval
met het vliegtuig P H - L K T
op 16 juli 1957 nabij het eiland Biak
Pagina 15
15. Plaatsbepaling en berging van het wrak.
Vrijwel onmiddellijk na het ongeval werd aangevangen met het localiseren van het wrak.
Doordat enkele ooggetuigen het vliegtuig hadden zien
terechtkomen, kon door het trekken van enkele peilingslijnen de ligging
van het wrak bij benadering worden vastgesteld.
Bij luchtverkenningen in verband met de opsporing en redding van overlevenden
na het ongeval, werd op de zeeoppervlakte tussen de eilanden Biak en Owi een grote olievlek waargenomen. Nadien werden soortgelijke
vlekken in dezelfde omgeving waargenomen, alsmede een olievlek nabij
het eiland Owi. (zie de verklaring terzake in bijlage 16 onder 57).
Vanuit vliegtuigen van de Koninklijke Marine werden op 19 juli 1957
enkele foto' s van deze olievlekken genomen, welke zijn opgenomen in
bijlage 24. Hoewel als vaststaand moet worden aangenomen, dat deze
olievlokken afkomstig zijn van olie uit het wrak van het vliegtuig,
kan de juiste plaats van het wrak hierdoor niet worden vastgesteld.
In deze omgeving staat n.l. een constante stroming in WZW-richting
met een stroomsnelheid van circa 1 knoop tot max. 2 à 5 knopen.
Omtrent de stroming onder de zeespiegel is niets bekend. De uit het
wrak opstijgende olie zal bij de stijging onderworpen zijn aan allerlei
onbekende stromingen, zodat de plaats, waar de olie de oppervlakte
bereikt, belangrijk kan afwijken van de plaats van het wrak mede
gezien de diepte.
Voor de localisatie van het wrak en voor een onderzoek naar de mogelijkheden
tot berging van dit wrak werden door de Koninklijke Marine te
Biak echopeilingen verricht in de omgeving van de vermoedelijke plaats
van het wrak.
Echopeilingen werden verricht door het gouvernementsvaartuig "Oranje"
op 17 en 19 juli 1957 en door Hr.Ms."Kortenaer" op 23 juli 1957, met de
bedoeling een nader inzicht te verkrijgen in de algemene bodemgesteldheid
en de mogelijkheid het wrak met behulp van echopeilingen te localiseren.
In bijlage 25 zijn op een kaart de door de "Kortenaer" gemaakte slagen
met de verschillende markante punten aangegeven. In bijlage 26 zijn
totocopieën van de registratierollen van de "Oranje" en de "Kortenaer"
opgenomen.
Uit de verkregen resultaten blijkt het volgende:
a. de bodem is zeer geaccidenteerd; de hoogten van de oneffenheden
bedragen veelal meer dan 5 m, terwijl de eventuele heuvelruggen
een onvoorspelbaar patroon hebben.
b. de diepte van het zeegebied buiten de 200 m-lijn bedraagt op de
vermoedelijke plaats van het wrak ruim 250 m.
c. binnen de 200-m lijn loopt de bodem steil op; de afstand tussen de
20 m-1ijn en de 200 m- lijn is slechts 500 m.
Het bodemprofiel in dit gebied is behalve oplopend ook ongelijk
door de sterke koraalvorming.
Uit de practijk is gebleken, dat een met water gevulde buisvormige
constructie als de romp van het verongelukte vliegtuig, bij echopeilingen
geen registratie geeft, indien deze constructie zich op grotere diepte
bevindt. Op grond hiervan en van de onder at/t~- vermelde resultaten,
is de Koninklijke Marine van mening, dat een succes tot localiseren van
het wrak uitsluitend met behulp van het echolood niet is te verwachten.
Uit de_Commissie kwam de suggestie onderwatertelevisie voor opsporing
van het wrak te gebruiken. De mogelijkheden hiervan zijn echter vrij
beperkt, zoals bij het opsporen van wrakken op grote diepte in de practijk is gebleken.
Uit het onderzoek is voorts gebleken, dat de mogelijkheden voor de
berging van het wrak gering zijn. De diepte ter plaatse van het wrak
is zodanig groot, dat duiken met een normale duikuitrusting uitgesloten
is, evenals het vissen met een trawlnet. Dit laatste is bovendien door
de geaccidenteerde bodem onmogelijk, evenals het slepen van een staalkabel
l' deover de bodem. Deze laatste manieren zijn alleen geschikt voor een egale bodem. Reeds is gebleken, dat in Nederlands Nieuw Guinea
de benodigde middelen niet aanwezig zijn.
Resumerend kan worden gesteld, dat de berging van het wrak theoretisch
wellicht mogelijk zal zijn, doch practisch grote inspanning en veel tijd en
geld zal vergen.
Op grond hiervan besloot de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst,
na overleg met de President-Directeur van de K.L.M., zijnerzijds geen
poging tot berging te zullen bevorderen. Hierna werd besloten het wrak
niet te bergen. De Directeur van Verkeer en Energie te Hollandia werd
dienovereenkomstig ingelicht.
16. Het wrak en de geborgen goederen.
Doordat het vliegtuig in diep water terecht is gekomen zijn slechts de
delen, die drijvende bleven, geborgen. Met behulp van vaartuigen van de Kon. Marine en
van de bevolking konden vele wrakstukken en goederen
worden opgevist, terwijl afgedreven wrakstukken en goederen door luchtverkenningen
konden worden gelocaliseerd. Door de plaatselijke politie
werden de aangespoelde stukken in beslag genomen en aan de commissie ter
hand gesteld.
Van de geborgen wrakstukken, uitrustingsstukken en pantrymateriaal is
een lijst opgenomen in bijlage 27. Voorts werden enkele foto' s genomen
van de wrakstukken; deze foto's zijn opgenomen in bijlage 28.
De wrakstukken en geborgen goederen werden geïnventariseerd door de
plaatselijke politie. Een afschrift van het proces-verbaal van inventarisatie
is opgenomen in bijlage 29.
De wrakstukken van het vliegtuig werden op een in de hangar op de luchthaven Mokmer getekende plattegrond van het vliegtuig gerangschikt naar
hun plaats in het vliegtuig, waarna zij verder bestudeerd konden worden.
Dit geschiedde in samenwerking met de heer C.A. Bruynesteyn van de K.L.M.
door de heren J.B. van den Berg en C.L. Gosen van de Commissie, daarbij
nog geassisteerd door de vertegenwoordiger van de Lockheedfabriek te
Sydney, Mr. A.L. Duclos. In bijlage 50 zijn de rapporten van genoemde personen opgenomen. Een vloerplaat, afkomstig van de vloer onder de zitbanken in het
crew compartment, bleek een beschadiging te vertonen, welke niet
onmiddellijk kon worden verklaard en derhalve een nader onderzoek
wettigde.
Voor dit onderzoek werd de plaat naar Schiphol gezonden en aldaar door de
heren Gosen en Bruynesteyn onderzocht. Hierbij konden de beschadigingen
worden verklaard en bleek, dat de vorengenoemde zitbanken
als bed waren ingericht, Een verslag van dit onderzoek is opgenomen
in bijlage 31.
Bij het onderzoek van de wrakstukken kon met betrekking tot de oorzaak
van het ongeval geen conclusie getrokken worden. Daarvoor waren te
weinig delen van de primaire constructie en van de installaties beschikbaar.
De brandsporen op de wrakstukken geven geen indicatie van brand in de
cabine vóór de crash in het water. Wel was duidelijk te zien, dat
vele stukken op het water hebben gebrand, terwijl enkele brandsporen
veroorzaakt kunnen zijn door een explosievlam of flash bij de crash op het
water.
De geborgen goederen worden door de Commissie onderzocht. Behoudens typische
brandplekken, afkomstig van brand op het water, vertoonden deze goederen
geen bijzondere verschijnselen. Na dit onderzoek werden zij voor een deel
met instemming van de Commissie door de plaatselijke politie aan de KLM ter
hand gesteld voor teruggave aan de rechthebbenden. 17. De slachtoffers.
Van de passagiers werden gered de familie de Rijke
(man, vrouw, 3 kinderen), de familie Wagenaar (man, vrouw, 1 kind), de heer S. de
Boer, dr. D.L. Leiker en N.J. Leiker. Laatst genoemde passagier, een meisje
van 5 jaar, overleed na korte tijd in het ziekenhuis te Biak.
Van de leden van de bemanning werd gered Mej. D.J. Klein-Klouwenberg,
stewardess; zij overleed in het ziekenhuis te Biak op 24 juli 1957.
De overlevenden werden allen in het ziekenhuis te Biak opgenomen.
Op verzoek van de Commissie gaf de arts dr. Wester een gedetailleerde
beschrijving van de verwondingen van de overlevenden, welke is opgenomen
in bijlage 32. Uit deze beschrijving blijkt, dat bij alle patiënten het haar, noch bij de gezichts- noch bij
de ledemaatsverbrandingen
is verdwenen of zelfs maar geschroeid is.
Van de overige inzittenden van het vliegtuig konden slechts 11 stoffelijke
overschotten worden geborgen. Van deze overschotten, welke voor
het meerdendeel zware verminkingen vertoonden, konden enkele worden
geïdentificeerd als zijnde van Mevr. W van der Wende - Schey,
Mevr. P.J. MC.Mootry-Kohlberg, Mevr. A.A. Leikor-de Vries, de heer
W.L.J.G. de Rochemont en van de gezagvoerder R. de Roos.
Een uitwendigde schouwing werd uitgevoerd door de gouvernementsarts
H.Harms te Biak; een rapport van deze schouwing is opgenomen in
bijlage 33. Uit dit rapport blijkt, dat als doodsoorzaken van de
overledenen gelden verdrinking en inwerking van stomp en scherp geweld,
waarbij ook de explosie kracht een rol speelt, waarvan inwendige
kneuzingen en bloedingen het gevolg zijn.
Als verdere factor voor verminkingen aan overledenen kunnen eventueel, aanwezige haaien
een rol spelen. Opgemerkt werd, dat de nog
aan de overledenen aanwezige kleding geen brandsporen vertoonden.
In bijlage 34 is een lijst van de overlevenden en de
geïdentificeerde overledenen opgenomen met een plattegrond van de kajuit van
het vliegtuig, waarop hun plaats is aangegeven.
De overige inzittenden zijn vermist. 18. De reddingsactie.
Omtrent de actie tot het redden van de inzittenden van
het vliegtuig na het ongeval wordt door een speciale daartoe ingestelde commissie gerapporteerd.
De Commissie meent zich dan ook in dit rapport van een verslag inzake de
reddingsactie te moeten onthouden.
Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het
prikbord/forum.
|