Het nieuwe jaar 1950 gloort over de
Doré-baai.
Op de rede van Manokwari ligt de K.P.M.-er „Waibalong", tot de „nok"
toe gevuld met uit Indonesië „gevluchte" indische nederlanders, die
hier in Nieuw-Guinea nu een nieuwe toekomst wensen op te bouwen.
Daar komen ze aan wal. Het strand wordt overstroomd met de meest
veelsoortige en vreemdsoortige bagage: kisten, koffers, manden,
beesten, enz. enz.
Niet allen die hier nu voet aan wal zetten hebben vrienden of
familie, die hen opvangen en direct kunnen huisvesten, zodat een
deel van de aanstaande kolonisten in de open lucht op het strand de
nacht moeten doorbrengen, kamperend tussen de bagage.
proeftuin landbouwvoorlichtingsdienst
Was reeds ver vóór de 2de wereldoorlog
(ongeveer in 1932) de kolonisatie in de omgeving van Manokwari
begonnen door een paar ondernemende Indische Nederlanders, de
aankomst van de „Waibalong" luidt voor Manokwari het begin in van de
naoorlogse vestiging der nederlandse blijvers.
Het was echter ook het begin van vele moeilijkheden, van veel
ellende, van veel zweet en tranen! Het was het begin van een
lijdensweg, die voor de meeste kolonisten zeker een jaar of vier,
vijf zou duren. Hoe moeilijk en zwaar de komende jaren zouden zijn,
heeft geen der „Waibalongers" vermoed.
Gelukkig? Misschien wel!
En niet alleen voor de kolonisten zouden het moeilijke jaren worden.
Ook de overheid zou vaak genoeg met de handen in het haar zitten, al
liet men het niet merken. De kolonistengroep te Manokwari zou in de
jaren 1950 tot 1954 een groep blijken te zijn, die — hoewel vaak
genoeg in zichzelf verdeeld — op z'n zachtst gesproken tegenover de
overheid recalcitrant optrad. Er is in die periode wel eens door een
bestuursambtenaar geuit, dat men te Manokwari „gezagsvijandig" was.
Inderdaad, het B.B. had met vele moeilijkheden te kampen. Daar was
in de eerste plaats de levensmiddelenvoorraad, die beslist niet
berekend was op een dergelijke plotselinge aanwas van de bevolking".
Het was dan ook nodig bijvoorbeeld voor rijst een distributiesysteem
in te stellen. Textiel kon men wel eens krijgen......als men er erg
vlug bij was.
De verkopers van verse vis en vers vlees en andere dagelijkse
benodigdheden voor de huisvrouw verdienden snel en veel.
Een hele grote „draw-back" voor de kolonisten over de gehele linie
was de geldsanering, een overheidsmaatregel die toen veel kwaad
bloed heeft gezet en waartegen men tot nu toe aan het ageren is.
Voorts was er te Manokwari onvoldoende werkgelegenheid en de enkele
baantjes die er waren brachten niet meer op dan een gulden of vijf
per dag. Hier moest men dan, vaak met een gezin met enkele kinderen,
van bestaan.
De getergde kolonisten voelden allerlei overheidsmaatregelen aan als
even zovele
|
|
pogingen om hen „kapot te maken". In die jaren
was er dan ook geen enkel behoorlijk contact tussen overheid en
burgerij, terwijl men van voorlichting of toelichting niet kon
spreken.
Een ander punt, dat mede van invloed was op de houding van de
kolonist tegenover de overheid, was het feit, dat de nederlandse
regering geen duidelijke houding aannam ten aanzien van de
Indonesische eisen inzake N.-Guinea.
Ook de kwestie van de immigratie van Indische Nederlanders uit
Indonesië, die steeds stuitte op huisvesting, werkgelegenheid en de
voedselsituatie, wekte vaak genoeg wrevel op bij de kolonisten.
Een en ander was van overheidsstandpunt uit bekeken wellicht juist,
doch door de gebrekkige voorlichting en het totaal ontbreken van
contact, kregen de kolonisten een heel ander beeld voor ogen.
Wij schrijven nu negentienhonderd zeven en vijftig. Er is zeer veel
veranderd in de tussenliggende jaren. Met de industrialisatie van
Manokwari is ook het hele aspect veranderd. De kolonist is geen
landbouwer meer. De meesten niet althans. Bij de bouwmaatschappijen,
de sleephelling, de Stichting Houtzagerij en ook de kleinere
particuliere bedrijven is meer geld te verdienen — en makkelijker —
dan met landbouw en veeteelt. Ook bij het gouvernement zijn de
arbeidsvoorwaarden enigszins verbeterd.
nieuwe kolonistenwoning
Met de industrie is nu ook eindelijk de
welvaart Manokwari binnengekomen.
Het eertijds lieflijke stadje aan de mooie Doré-baai, met de
landbouwende kolonisten in de omgevende dorpen, is nu uitgegroeid
tot een echte stad, waardig gekeurd om hoofdstad te worden van de
afdeling West-Nieuw-Guinea.
De wegen worden nu geasfalteerd, de smalle Fanindi-weg is een brede
winkelstraat geworden met grote winkelpanden. Krotjes zijn aan het
verdwijnen, waar bush-bush stond, verrijst nu een fraaie
stadskampong.
De kolonist anno 1957 komt niet meer te paard, met bloot bovenlijf
en de parang opzij de kota in om zijn produkten aan de man te
brengen. Hij gaat nu met de jeep of met een „Hako". Tot in de verste
uithoeken van de dorpen wordt brood bezorgd en zelfs diepvriesvlees
en groenten vinden hun weg naar buiten de stad. Ook is het
opvallend, dat steeds meer scooters, motorfietsen en particuliere
auto's de wegen bevolken.
Het oude Manokwari, waar een ieder iedereen kende en
alles wist van iedereen, behoort zo langzamerhand tot
het verleden. Ondanks alle moeilijkheden van toen is het toch met
een zekere heimwee, dat wij terugdenken aan „Oud-Manokwari", dat
voor een groot deel verdwenen is. Voorgoed......gelukkig maar!
Want nu waait een nieuwe wind, een frisse wind!
Als hoofdplaats van de afdeling West-Nieuw-Guinea gaat Manokwari met
zijn groot-industrie een toekomst tegemoet, waarvan men zeven jaar
geleden niet had kunnen dromen.
|
|