Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


  naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman

 

BISSCHOP STAVERMAN VRAAGT ONTSLAG, 5 DECEMBER 1969

 

Op 4 december 1969 schreef Linus Grond, als provinciaal op bezoek in Irian: "Beste medebroeders. Sinds enkele dagen in Irian Barat groet ik U allen van ganser harte." Hij schreef dat hij reeds een aantal broeders had ontmoet en dat hij alle anderen nog zou ontmoeten. Onder de te bespreken onderwerpen stond er één punt boven aan de agenda: " betreffende de toekomstige bisschop van het diocees Djajapura. Ik moet U namelijk mededelen dat Uw huidige bisschop, mgr. R. Staverman, na ernstige bezinning en na overleg met de Pronuntius, besloten heeft om ontslag te vragen als bisschop van Djajapura. Hij heeft mij dat dezer dagen meegedeeld en ook Pater Superior en Pater Vicaris Generaal van zijn besluit op de hoogte gesteld."

In een brief van 30 juni 1991 schreef Grond mij dat hij van enkele broeders bezwaren had gehoord tegen een voortzetting van Stavermans functie als bisschop. Deze betroffen, behalve zijn gezondheid en wat daarmee samenhing, onder andere de moeilijkheden die hij had ondervonden nadat Irian Indonesisch was geworden. Hij vervolgde: " Ik zag wel op tegen een eerste contact met hem, vanwege de overtuiging dat ik niet mocht zwijgen. Maar hij maakte het me gemakkelijk, doordat hij vrijwel meteen zei dat hij voelde niet veel langer bisschop te kunnen blijven. Ik kan dus eerlijk zeggen dat ik geen ’uitgesproken’ rol heb gespeeld in zijn ontslagaanvrage, maar dat mijn komst wel iets in gang heeft gezet. Dat zal Alfons bedoelen als hij de vraag stelt of mijn bezoek het begin is geweest van de ontslagprocedure."

In dit verband schreef Alfons van Nunen mij over de gezondheid van Staverman vooral in de jaren 1968-1969, de moeilijkheden met zijn ogen, zijn lage bloeddruk en slapeloze nachten, zijn onvermogen om nog zware tournees te maken en zijn verblijf op koelere plaatsen om uit te rusten en te slapen. Hij vervolgde: " Ik heb mij nooit geroepen gevoeld om over de consequenties, die uit die moeilijkheden voortkwamen, persoonlijk met Staverman te praten.
Maar bij het bezoek van Provinciaal Linus Grond, in december 1969 heb ik hem gezegd dat er met Staverman openhartig gesproken moest worden en dat ook een eventueel aftreden met hem overwogen moest worden, niet omdat wij vonden dat mgr. Staverman om ons weg moest, maar omdat de uitdaging te zwaar voor hem werd. Wellicht hebben ook anderen toen die mening geuit."

Münninghoff die hem het meest van nabij, dag in dag uit, gekend heeft, schreef in een brief van 15 mei 1992: "Van bezwaren in de zin van ‘klachten’ of ‘ontevredenheid’ van de kant van de medebroeders heb ik nooit iets gemerkt. Wel dat er zich in de loop van de tijd omstandigheden gingen voordoen die Staverman belemmerden om zich met vreugde en algehele inzet, zoals in de jaren daarvoor aan zijn taak te kunnen wijden. In het bijzonder denk ik aan zijn verslechterende gezondheid (lage bloeddruk) die hem verlamde vooral als hij in Jayapura, in de warmte was. Het gemis aan ‘interessante mensen met wie hij kon omgaan’ heeft, vooral na het concilie, steeds meer een stempel op hem gedrukt."

Münninghoff schreef ook: " De tijd voorafgaande aan zijn ontslagaanvrage is ongetwijfeld uiterst moeilijk voor hem geweest. Wat moest hij doen? Hij heeft daar met mij nooit over gesproken."

"Hij was er zich van bewust dat zijn labiele gezondheidstoestand steeds meer een belemmering voor hem vormde om zijn taak goed en efficiënt voort te zetten. Vooral de lage bloeddruk verlamde hem in zijn werkzaamheden. Op een morgen zat hij – zoals gebruikelijk – om half acht achter zijn bureau. Het was een stralende dag. Ik kwam binnen: " Monseigneur, wat een prachtige dag, hè." Maar hij deelde mijn enthousiasme niet: " Poeh, poeh, wat een warmte." Hij zuchtte, had geen werklust, was bij het begin van de dag al doodmoe. Het is mijn overtuiging dat het zich voortdurend ziek en ellendig voelen voor hem zwaar te verwerken is geweest en hem uiteindelijk tot ontslagaanvrage gebracht heeft. Soms moest hij wegens hoofdpijn en het zich niet goed voelen het bed houden. Hij voelde zich ellendig, ook al omdat hij niets kon doen. Verschillende malen heeft hij toen de dokter geroepen. Hij is ook een keer voor een paar weken naar Waris geweest om er eens uit te zijn. Zo ook een of misschien twee keer naar de Baliem. Daar voelde hij zich beter dan in Jayapura. De tijd na zijn ontslagaanvrage was eveneens een moeilijke tijd voor hem. Zijn besluit was gevallen, maar hij kon nog niet vertrekken omdat de terna-procedure zo veel tijd vergde. En zijn gezondheidstoestand bleef dezelfde."

Toch was zijn gezondheid niet de enige reden van zijn ontslagaanvrage. Alfons van Nunen meent, dat ook de politieke ontwikkeling een rol speelde. " De gedwongen wijze waarop de ‘act of free choice’, spottenderwijs wel eens de ‘act free of choice’ genoemd, ofschoon onder toezicht van de Verenigde Naties, Irian Barat definitief tot de 27e provincie van Indonesië maakte, kon hij maar moeilijk verwerken. Misschien niet zozeer het feit zelf van de inlijving bij Indonesië, maar eerder vanwege het onoprecht gespeelde machtsspel erom heen, in verbinding met het lot van de bevolking van Irian die er naar zijn mening het slachtoffer van werd."

Er waren nog andere, meer persoonlijke motieven. Wiel Creemers kende Staverman vanaf 1961, toen zij samen in de Verenigde Staten waren om de belangen van de missie te behartigen. Daarna is hij hem, soms vanuit de verte soms van wat dichterbij met belangstelling blijven volgen. Toen Staverman, terug in Nederland pastoor was geworden in Varik, maar zich aanvankelijk nog onzeker voelde, woonde Wiel Creemers een tijd bij hem. Op zijn terugreis naar Nederland in 1971 ging Staverman naar Creemers in Tokyo. In een brief van 19 juli 1991 schreef Creemers mij over hem. Het was duidelijk dat hij niet langer in Irian zou kunnen functioneren, maar van een gevoel van mislukking was geen sprake. " Herhaaldelijk liet hij blijken dat hij er zich van bewust was in Irian het een en ander gepresteerd te hebben. Ik kreeg veel meer de indruk dat hij zich in zijn mogelijkheden geremd voelde en daardoor psychisch onder zware druk stond. Er waren vooral drie dingen die telkens weer terug kwamen als hij over zichzelf sprak, en dat deed hij niet al te gemakkelijk: met het vertrek van de Nederlanders uit Irian waren zijn contacten zeer beperkt geworden, hij had het gevoel in een klein dorp te leven; ook het grote avontuur van het Vaticaans Concilie was voorbij en vooruitzichten op nieuwe opwindende ontwikkelingen waren er niet. Vervolgens: de mogelijkheden van nieuwe initiatieven in Irian schatte hij niet hoog. Tenslotte: hij had allerlei lichamelijke klachten, die hij weet aan het klimaat in Irian." Zijn grote zorg op dat moment was zijn toekomst in Nederland. " Hij was vastbesloten iets in Nederland te gaan doen en daartoe begeleiding te zoeken." Hij wist geen weg met een vacuüm in zijn leven. Hij was toen pas 56 jaar. Zo gaf Wiel Creemers een beeld van de situatie waarin Staverman verkeerde, nadat hij zijn ontslag als bisschop had ingediend, positief over het verleden, maar onzeker met het oog op de toekomst. Zo beschreef Staverman zelf later, kort en kernachtig, de situatie waarin hij verkeerde, toen hij in Nederland terug was.

Het heeft lange tijd geduurd voordat de ‘terna’, de drie kandidaten als mogelijke opvolgers van Staverman naar Rome gezonden kon worden. Pas op 15 februari 1971 kon hij zijn afscheidsbrief schrijven. Deze werd opgenomen in de Serafijnse Tifa van 28 februari 1971 en zondag 14 maart in de kerken voorgelezen.

Ten afscheid

"Beminde missionarissen, beminde gelovigen,
U allen weet dat ik onze Heilige Vader, Paus Paulus VI, verzocht heb mij om gezondheidsredenen ontslag te willen verlenen als bisschop van Djajapura. Op 5 december 1969, dus al ruim een jaar geleden, heb ik deze ontslagaanvrage ingediend. Daags daarna heeft onze Vicaris-Generaal J. Münninghoff U van deze beslissing in kennis gesteld en U tevens laten weten dat ik tot U allen nog een afscheidsbrief zou richten. Ik heb met het schrijven van deze brief lang moeten wachten omdat de benoeming van een nieuwe bisschop door enkele omstandigheden ernstig vertraagd werd. Nu echter de voordracht voor de benoeming van een opvolger naar Rome is gestuurd, is mijns inziens de tijd gekomen om deze afscheidsbrief te laten uitgaan.

Broeders en zusters. Het is nu ruim 16 jaar geleden dat ik in Irian Barat aankwam. Ik kan U zeggen dat ik niet alleen zonder tegenzin maar werkelijk met liefde gekomen ben, zo schreef ik kort na mijn aankomst aan mijn mede-missionarissen. Ruim een jaar later werd ik geroepen tot het bisschopsambt, een taak die ik in groot vertrouwen tot God op mij heb genomen. In die dagen dacht ik aan de apostel Petrus. De hele nacht was hij op het meer aan het vissen geweest zonder iets te vangen. Wat had het voor zin weer opnieuw van wal te steken? Maar het was de Heer die het hem gelastte en daarom deed hij het. " Op Uw woord zal ik de netten uitwerpen." (Lc 5,5). In Verbo Tuo. Op uw woord. Onder dit devies heb ik mijn werk begonnen.

Nu, zoveel jaren later, kan ik alleen maar bescheiden en dankbaar zijn. Ik weet heel goed dat ook ik " aan zwakheden onderhevig"(Hebr. 5,2) was en dat ik tekort gekomen ben in trouw en in medeleven. God geve dat ik genade moge vinden bij Christus en vergeving bij U allen. Ik ben dankbaar dat ik de Kerk zolang als bisschop heb mogen dienen en dat gij allen mij de jaren door als bisschop hebt aanvaard.

Nu het tijd gaat worden om heen te gaan denk ik aan de woorden van de vrome Simeon, die hij uitsprak toen hij in de tempel te Jeruzalem het kind Jezus in zijn armen droeg: " Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar Uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans Uw Heil aanschouwd" (Lc 2,29-30).

 Broeders en zusters. Ook mijn ogen hebben hier in dit land het Heil aanschouwd. Ik heb hier Christus gezien en ontmoet in Zijn Woord dat leven schenkt, in de viering van de Eucharistie, die eenheid brengt, in de vrede onder de mensen, in alles wat door wie dan ook gedaan wordt voor de stichting van het Rijk Gods. Wie gelooft komt Christus overal tegen en nooit blijft hij verstoken van de tekenen van de Heer en van de sporen van zijn genade.

Overal is Heil aanwezig. Want overal is Christus werkzaam. Maar het is de taak van ons allen dat tot voltooiing te brengen. Met grote eerbied denk ik aan de Franciscaanse pioniers, die hier in 1937 begonnen zijn, aan de indrukwekkende arbeid van mijn voorganger mgr. Oscar Cremers en vooral van de missionarissen uit die jaren en nu denk ik vooral ook aan de toewijding en de trouw van zovelen, wier werk zich in de afgelopen jaren onder mijn ogen heeft voltrokken. Met blijdschap ervaren wij iedere dag dat de Kerk in dit land volop leeft. Nog altijd is de Kerk het teken van het Heil en het is daarom dat zovelen voor en na zich in trouw gebonden hebben aan de Heer en binnen zijn gegaan in de gemeenschap van gelovigen, die de Kerk is. En de Kerk is niet alleen een teken van het Heil. Zij brengt het Heil door de verkondiging van het Woord Gods, door de beleving van de gemeenschap met God in Christus in de liturgische vieringen, door vrede te stichten, door liefde te brengen, door goed te doen, door onderwijs te geven, door zieken te verzorgen, door oude mensen te helpen, door te werken aan de opbouw van dit land, in één woord door alle arbeid voor de opbouw van het Rijk Gods. Want dit Rijk Gods zal niet komen als wij het zelf niet maken.

En dit is de taak van ons allemaal. Laten wij katholieken daarom blijven streven naar grotere eenheid en inniger samenwerking, met alle andere bewoners van dit land. Dat de Evangelisch Christelijke Kerk, de Moluks-Protestantse Kerk en de Katholieke Kerk naar elkaar toegroeien is een verblijdend verschijnsel, dat beantwoordt aan het verlangen van Christus. Wij zullen ook de wegen weten te vinden om met alle anderen in dit land tot samenwerking te komen als wij bedenken dat wij allen kinderen zijn van één Vader en dat wij elkaar nodig hebben. Allemaal samen moeten wij, gesteund en geleid door de burgerlijke en militaire gezagsdragers van Irian Barat een goed thuis maken voor onszelf en voor onze kinderen en kleinkinderen.

Ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk is. Niet omdat Irian Barat een lief en gemakkelijk gebied is. Dat is het niet. Irian Barat is een uitgesproken hard en moeilijk gebied. Maar ik ben er van overtuigd omdat ik geloof in U, omdat ik vertrouwen heb in de bewoners van dit gebied. Ik heb U leren kennen, ik heb U leren waarderen en ik ben van U gaan houden. Datzelfde zeg ik tot al mijn naaste en verwijderde medewerkers, tot de catechisten en onderwijzers, tot de zusters, de paters en de broeders. Ik dank U voor Uw toegewijde arbeid zovele jaren lang en ik zal u niet vergeten. Met name wil ik noemen mijn allernaaste medewerker Pater J. Münninghoff, die ik vandaag hartelijk dank zeg voor het ondankbare werk dat hij jarenlang heeft verricht.

En nu laat Gij Heer Uw dienaar gaan in vrede. Inderdaad er is grote vrede in mijn hart. De netten zijn niet tevergeefs uitgegooid: zij lopen vol met vis. Mijn ogen hebben het Heil aanschouwd. Ik ga in vrede omdat ik weet dat God U allen in handen houdt en dat Hij door Zijn Zoon en door U ook Irian Barat heeft gemaakt tot een deel van zijn Rijk.

Broeders en Zusters. Het wachten is nu op een nieuwe bisschop. Laat ons de komende maanden wachten zoals Maria en de Apostelen gewacht hebben op de Heilige Geest: in eensgezindheid en in gebed. Laat ons vandaag en alle dagen bidden dat God aan de Kerk van Djajapura moge geven een bisschop naar de geest van zijn Zoon en naar de wens van Zijn volk.

Djajapura, 15 februari 1971
Rudolf Staverman OFM"

¹ Constitutie over de Kerk, nr. 1.

 

Reacties op dit artikel via het forum

naar vorige pagina naar volgende pagina

Bisschop Rudolf Staverman