Mijn belevenissen als Posthuiscommandant
De mij toe bedeelde werkzaamheden als Posthuiscommandant
begonnen in Kota Baroe bij de wacht. Als wachtcommandant was ik
verantwoordelijk voor het goed laten doen functioneren van mijn
ploeg bestaande uit agenten, die de plaatselijke strafgevangenis
en de kantoren van de Resident, HPB(hoofd plaatselijk bestuur),
Korpscommando en Financiën moesten bewaken. Anderen weer moesten
wijkronden lopen. En een stel reservisten bij de hand houden
voor eventuele gevallen.
Als wachtcommandant moest ik de
binnenkomende telefoontjes en aangiften aannemen, en de posten
en de wijkronden controleren. En natuurlijk ook erop toezien dat er
met de arrestanten niets aan de hand is.
De werkdrukte aan de wacht was afwisselend. Maar soms kon het behoorlijk druk zijn Dan
moest ik na mijn dienstijd nog verder werken aan de
Processen-verbaal. Met betrekking tot de Politierapporten die agenten
inleverden bij het constateren van verkeersovertredingen was ik
er ook verantwoordelijk voor dat zij de juiste wetsartikelen
invulden.
Voor de bioscoopwacht en het regelen van het verkeer bij het
Gouverneurspaleis riep ik altijd de hulp in van de VSD-ers.
Hoewel zij geen politiebevoegdheden hadden deden zij het graag om
ons werk te verlichten. De buitenwereld wist daar toch niets
vanaf. En voor hen was dat werk ook een soort verzetje. De
Detachementcommandanten waren hiervan op de hoogte, maar knepen
vaak een oogje toe. Zij vertrouwden ons en wisten uit ervaring,
dat wij het goed deden. Maar zo was het ook altijd gegaan.
Alleen bij die ene keer, dat ik bij het Paleis van de
Gouverneur, in aanvaring kwam met de Officier van Justitie. Toen
ik hem sommeerde dat hij zijn wagen niet vlak voor de deur van
het paleis mocht parkeren, stond hij op zijn strepen. Maar ik,
eigenwijs als altijd. bleef rustig en vroeg hem nog een keer of
hij zijn wagen wou verwijderen. Maar toen hij net deed, of zijn
neus bloedde, beval ik hem dat te doen en zei hem dat ik anders
van mijn wapenstok gebruik zou maken. Ik durfde dat te zeggen,
omdat ik er zeker van was dat dat wetsartikel in de Weg Verkeer
Ordonnantie stond.
Boos verplaatst hij zijn wagen.
De volgende morgen moest ik prompt bij de Detachementscommandant op rapport. Hij
vroeg mij wat ik de afgelopen avond bij het regelen van het
verkeer eigenlijk uitgespookt had. Toen ik het hem vertelde,
vroeg hij mij waarom ik dat had gedaan. Had maar een oogje
toegeknepen, dan had je dit gedonder niet, zei hij. Als antwoord
vroeg ik hem waarom de gewone man wel hard aangepakt moest
worden en deze man niet. Hij moest blij zijn dat ik hem niet had
verbaliseerd, zei ik.
Uiteindelijk moest ik mij tot ACAP wenden,
die mij vervolgens door naar de Korpschef Ravenswaay Claase
stuurde. Toen ik zijn kantoor binnen stapte lachte deze mij toe.
Na mijn verhaal gedaan te hebben, zei hij lachend. Goed gedaan
en inrukken maar.
Hier merkte ik weer, dat het middenkader vaak bang was voor de
top ambtenaren. In plaats van op te komen voor hun jongens, schoven
ze het van zich af. Zulke mannen bestaan. Maar goed, in elk
geval kreeg ik van de Korpschef een pluimpje. En dat deed mij
zeker wat.
Werken op buitenposten vond ik altijd leuk. Je was daar eigen
baas en kon doen wat je wilde. Een directe controle was er niet.
Het enige was dat er twee keren per dag met het moeder
detachement radiocontact gemaakt moest worden. En maandelijks
een maandrapport moest indienen. Het mooiste is, dat je het werk
naar eigen inzicht kon bepalen.
In Waris heb ik veel gelopen. Alleen moest je in dat gebied
altijd waakzaam zijn. Dat gebied was ook maar pas in 1950 onder
Bestuur gekomen. En niet gewend aan allerlei Bestuurlijke
inmengingen. Het was daarom ook altijd uitkijken bij het
behandelen van strafzaken.
Onderlinge oorlogen kwamen daar nog voor. En meestal ging dat om
vrouwenroof. Omdat ruilhandel daar de boventoon speelde, konden
jongelingen moeilijk aan een vrouw komen. Menige gezinshoofden
ruilden hun dochters om aan zelf weer een vrouw erbij te krijgen.
Hoe meer vrouwen hoe meer aanzien zij hadden. Door dit soort
handelwijze hadden de jongelingen geen kans om aan een vrouw te
komen. Daarom trokken deze jongelingen bij tijden op rooftocht
uit om zo aan vrouwen te komen. Hierdoor ontstonden de meeste
oorlogen. Want in 1950 -1952 had de Kepala Perang in dat
gebied nog meer voor het zeggen dan de Korano en de Andoeafie.
Ik kan mij nog goed herinneren dat er medio 1951 een
politieagent en drie veldwachters door de bevolking in een
kampong doodgepijld zijn. Wat precies de reden was, weet ik
niet. In elk geval had de politie drie maanden lang nodig, om de
daders te pakken te krijgen. Rekruten van de Politieschool
werden zelfs ingezet om de daders te helpen grijpen. In die
tijd, dat het gebeurde, was Ha(hoofdagent) Wim Schut daar
Postcommandant.
Een ander voorval was toen in een kamer naast het wachtlokaal,
twee Indonesiërs, die illegaal Nieuw Guinea waren binnen gekomen,
ondergebracht waren. Nadat zij hun straf hadden uitgezeten
moesten zij, in afwachting van hun terugzending, in die kamer
gehuisvest worden. Hun namen: Djamaloedin en Ali.
In de kazerne mochten zij vrij rond lopen. Beiden zagen er echt
onschuldig uit en gedroegen zich erg onderdanig. Uit mijn
gesprekken met hen, kwam ik er achter dat zij van Ternate
afkomstig waren en met een prauw naar Sorong waren gekomen voor
familie bezoek. Doch doordat zij het land illegaal binnen waren
gekomen, gearresteerd werden.
Djamaloedin kon niet alleen goed auto rijden, maar was ook een
goede monteur. Als er wat met onze oude jeep aan de hand is, dan
was hij de man, die hem aan de praat kreeg. Uiteindelijk mocht
hij zelfs agenten naar de gedetacheerde post Sentani rijden en
anderen terug brengen.
Toen zij op de boot werden gezet namen beiden netjes afscheid
van ons.
Hoofdagent W. Carli kende hen ook. En wat blijkt 10
jaren daarna, dat het de groep van Djamaloedin was die Ha. Carli
in hinderlaag liet lopen en hem dood schoot. Ik wist dit doordat
ik Djamaloedin in het Ziekenhuis in Sorong moest identificeren.
Deze Djamaloedin werd bij een treffen in een gezamenlijke actie
van leger en politie dodelijk getroffen.
Zo zie je maar, dat oorlog wreed kan zijn. En zelfs vrienden
elkaar kunnen doden. Terwijl Carli deze man als gedetineerde
goed had behandeld.
Naast dat hadden wij als politie ook onze handen vol aan
ruziënde groepen. Motorpool jongens tegen Keiëzen. In Hollandia
Haven Deta jongens tegen groepen Toegoenezen, en Marine jongens.
Het was altijd raak.
Maar dat was ook begrijpelijk dat deze
jongens hun onvrede toonden. Het Gouvernement deed niets om hen
redelijk tegemoet te komen. Vertier moesten ze zelf zoeken en
maken. En de huwbare meisjes die er waren, keken niet naar ze om.
En dat allemaal maakte, dat deze jongens baldadig werden.
Gelukkig nam het met de jaren af omdat de kleine meisjes groot
zijn geworden en deze Deta jongens een betere betrekking vonden.
Iedereen had de hoop gekregen dat het leven in Nieuw Guinea ook
toekomst voor de Indo zou hebben. Dat het hardwerken en de
ellende die wij in het begin moesten ondervinden, bekroond werd.
Niemand van ons dacht toen, dat wij over een tijdje het land uit
zouden worden geschopt.
Maar ja, politiek is vies en dat zal ook altijd zo blijven. Voor
mij is in elk geval Nieuw Guinea de mooiste tijd geweest. Want
toen ik op 31 december 1949 voet aan wal heb gezet in Manokwari,
heeft dat land mijn hart veroverd.
Drie keren ben ik naar dat land teruggekeerd om vrienden en
familie te ontmoeten. Maar elke keer doet het mij pijn, als ik
zie wat er van dat land en de oorspronkelijke bevolking terecht
is gekomen. Jammer, maar daar is niks meer aan te doen.
Reacties op dit artikel via het forum
|