|
27 maart 2002Uitspraak Amsterdamse Rechtbank in zaak KRO NetwerkRvH H 00.2805 1.0365 27 maart 2002 RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE CIVIELE KAMER VONNISi n d e z a a k v a n : [eiser 1], wonende te woonplaats, [ eiser 2], wonende te woonplaats, [eiser 3], wonende te woonplaats, e i s e r s, procureur mr. J.G. ter Meer, t e g e n : de vereniging met rechtspersoonlijkheid KATHOLIEKE RADIO OMROEP, gevestigd te woonplaats [gedaagde 2], wonende te woonplaats, [gedaagde 3], wonende te woonplaats, g e d a a g d e n, procureur mr. R.S. Le Poole . Eisers zullen gezamenlijk worden aangeduid als "de nabestaanden" en gedaagden als "de KRO". VERLOOP VAN DE PROCEDUREDe rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
GRONDEN VAN DE BESLISSING1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, alsmede op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast. a. Op 15 januari 1999 is door de KRO in het televisieprogramma "Netwerk" een reportage uitgezonden over het vliegtuigongeluk met het KLM-vliegtuig "Neutron". Dat ongeluk vond plaats op 16 juli 1957, 03.32 uur locale tijd, voor de kust van Biak, een eiland voor de kust van het voormalige Nieuw-Guinea. b. De ramp kostte aan 58 mensen het leven. Eén van hen was de gezagvoerder van het vliegtuig, Rob de Roos. Tien mensen overleefden de ramp. Eisers zijn nabestaanden van Rob de Roos, te weten diens nabestaanden. c. [gedaagde 2] was ten tijde van de uitzending hoofdredacteur van het programma "Netwerk". [gedaagde 3] is verslaggever van de KRO en heeft de reportage vervaardigd. d. Aan de vervaardiging en uitzending van de reportage is, zakelijk weergegeven, het volgende voorafgegaan:
- Een brief, gedateerd "november 1998" van [getuige 1] (één van de overlevenden van het vliegtuigongeluk,
hierna: [getuige 1]) aan de directie van de KLM houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:
- [getuige 1] heeft een afschrift van de hiervoor weergegeven brief toegezonden aan [betrokkene 1], lid van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer. - [betrokkene 1] heeft een afschrift van de brief van [getuige 1] aan [gedaagde 3] toegezonden. [gedaagde 3] heeft daarop contact opgenomen met [getuige 1] en [getuige 2].
e. In de reportage komen [getuige 1], [getuige 2] en [betrokkene 1] aan het woord. Daarbij wordt onder meer
het volgende gezegd:
f. De uitspraak d.d. 10 maart 1958 van de Raad voor de Luchtvaart op grond van een onderzoek naar de oorzaak van het ongeval houdt - voor zover hier van belang - het volgende in: De slotsom van de bovenstaande beschouwingen is dan ook, dat noch een vliegfout van de bestuurder, noch een technische storing het ongeval op overtuigende wijze kunnen verklaren, terwijl ook de veronderstelling, dat een vliegfout en technische storing tezamen de oorzaak zouden zijn geweest, de Raad voor niet te beantwoorden vragen plaatst. De Raad is van oordeel, dat het maken van een low run tijdens normale lijnvluchten dient te worden nagelaten. De omvang van de gevaren, die de nabijheid van de grond nu eenmaal oplevert bij starts en landingen, moet niet worden vergroot door zonder noodzaak op geringe hoogte te vliegen. g. Het openbare gedeelte van de parlementaire enquête naar de Bijlmerramp heeft op 20 januari 1999 een aanvang genomen. h. De nabestaanden hebben zich naar aanleiding van aankondigingen van de voorgenomen uitzending, telefonisch met de KRO in verbinding gesteld om hun bezwaren tegen die voorgenomen uitzending kenbaar te maken. 2. De nabestaanden vorderen, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
3. De nabestaanden stellen daartoe het volgende. De KRO is op basis van slechts de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] overhaast tot uitzending overgegaan. Zij heeft op grond van die verklaringen in de uitzending beschuldigingen gedaan aan gezagvoerder Rob de Roos over beweerd drankgebruik en stuntgedrag zonder nader onderzoek te verrichten en na te gaan of hetgeen [getuige 2] en [getuige 1] in de uitzending verklaarden wel juist is, hetgeen de eiser bestrijdt. Verder heeft [gedaagde 3] tegen [betrokkene 1] gezegd dat [getuige 2] met zoveel woorden tegenover hem had verklaard dat er sprake is geweest van drankgebruik terwijl [getuige 2] dat in werkelijkheid niet heeft verklaard. [gedaagde 3] heeft [betrokkene 1] er op die wijze echter toe gebracht te verklaren dat hij heropening eist van het onderzoek. De KRO heeft aldus meer gezag en nieuwswaarde aan de uitzending willen geven. Bovendien heeft [gedaagde 3]n [betrokkene 1] meegedeeld dat de Raad van de Luchtvaart "geen commentaar" had, terwijl de Raad van de Luchtvaart in werkelijkheid onvoldoende gelegenheid van de KRO had gekregen om commentaar te leveren. De KRO heeft onrechtmatig jegens de nabestaanden gehandeld door op deze wijze in de uitzending de nagedachtenis aan Rob de Roos te beschadigen en heeft de nabestaanden schade berokkend. De KRO is gehouden deze door de nabestaanden geleden materiële en immateriële schade te vergoeden. 4. De KRO heeft het gevorderde betwist. 5. Bij beoordeling van de vraag of uitzending van de reportage in het actualiteitenprogramma Netwerk van 15 januari 1999 al dan niet onrechtmatig is jegens de nabestaanden dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van gezagvoerder Rob de Roos en zijn nabestaanden niet lichtvaardig via de media beschuldigd of verdacht gemaakt te worden en het belang van de KRO dat de pers zijn taak als instantie, die informerend, opiniërend en waarschuwend werkzaam is in het belang van het publiek - waartoe kan behoren het signaleren van misstanden - kan vervullen. De KRO heeft met juistheid opgemerkt dat het bepaalde in artikel 10 EVRM bij de beoordeling moet worden betrokken en dat de in dat artikel neergegelegde vrijheid van meningsuiting zich ook uitstrekt tot uitingen die aanstoot geven, choqueren of verontrusten. 6. De KRO betwist niet dat, zoals de nabestaanden stellen, in de uitgezonden reportage beschuldigingen worden geuit aan het adres van gezagvoerder Rob de Roos betreffende mogelijk drankgebruik in de uren vóór vertrek van het vliegtuig en grootspraak over stunten. Die beschuldigingen zijn van ernstige aard en tasten de eer en goede naam van gezagvoerder Rob de Roos, de nagedachtenis aan hem en de persoonlijke levenssfeer van de nabestaanden aan. 7. De KRO voert aan dat uitzending van de reportage gerechtvaardigd was omdat zij daarmee de aandacht wilde vestigen op mogelijk onzorgvuldig en onvolledig onderzoek naar de oorzaak van de vliegramp, destijds, door de Raad voor de Luchtvaart. Volgens de KRO kwamen 41 jaar na dato feiten naar voren die, wanneer deze ten tijde van het onderzoek naar de ramp bekend waren geweest of beter waren onderzocht, wellicht tot een andere conclusie van het onderzoek geleid zouden kunnen hebben. Die problematiek was in januari 1999 bovendien (wederom) actueel omdat de parlementaire enquete naar de Bijlmerramp voor de deur stond. Aldus de KRO. 8. Directe aanleiding voor de uitzending was dat de KRO via [betrokkene 1] in contact was gekomen met [getuige 2] en [getuige 1]. De verklaring van [getuige 2] vormt het fundament van de uitzending. Hij wordt in de reportage immers opgevoerd als de getuige die zich meldt na een opgelegd spreekverbod van meer dan veertig jaar en die weet wat er gebeurde in de uren voor het ongeluk omdat hij gezagvoerder Rob de Roos toen heeft gezien in de "longroom" (de bar van marine-officieren) waar hij met een marinevlieger sprak over vliegstunten en waar volgens [getuige 2] werd afgesproken dat gezagvoerder Rob de Roos na vertrek een low-pass over het vliegveld zou maken. Uitsluitend op die uitspraken van [getuige 2] is de in de uitzending als conclusie gepresenteerde uitspraak van de voice-over gebaseerd dat gezagvoerder Rob de Roos dus aan de bar zat en met een marinevlieger sprak over stuntvliegen. 9. De KRO voert aan dat zij geprobeerd heeft de verklaring van [getuige 2] te verifiëren bij [J.L.d.H.] (voorzitter van de commissie van onderzoek) en [J.H.] (de barman van de "longroom"), maar zij bleken te zijn overleden. Volgens de KRO beschikte zij ook niet over materiaal uit andere bron, aan de hand waarvan zij de verklaring van [getuige 2] kon verifiëren. De KRO voert verder aan dat zij [getuige 2] als betrouwbare bron beschouwde omdat hij volgens [gedaagde 3]n een consistent verhaal had en omdat [getuige 2] aanvankelijk niet mee wilde werken aan de uitzending. De rechtbank is van oordeel dat niet gesproken kan worden van voldoende diepgaand journalistiek onderzoek naar de juistheid van hetgeen [getuige 2] in de uitzending verklaart. Dergelijk onderzoek kon echter wel van de KRO worden gevergd. [getuige 2] uitte immers een ernstige beschuldiging aan het adres van gezagvoerder Rob de Roos ten aanzien van feiten die zich meer dan 40 jaar geleden afspeelden. Bovendien hebben de nabestaanden vóór de uitzending contact hebben opgenomen met de KRO waarbij zij van hun bedenkingen ten aanzien van de juistheid van de voorgenomen uitzending hebben blijk gegeven. 10. Wanneer de KRO onderzoek had verricht naar de juistheid van de verklaring van Thijssen had zij kunnen vaststellen dat bij de verklaring van Thijssen vraagtekens gesteld dienen te worden en dat die verklaring relativering behoeft omdat, zoals is gebleken, Thijssen op de bewuste avond niet als barman werkzaam was in de betreffende bar, daar ook niet binnen is geweest en hij zelf gezagvoerder Rob de Roos niet heeft horen praten of heeft zien drinken. 11. Thijssen verklaart in de uitzending niets over drankgebruik door gezagvoerder Rob de Roos in de uren vóór vertrek van het vliegtuig. Hij wordt in de uitzending echter wel geïntroduceerd als barman op de marinebasis van Biak die in de bar van marine-officieren gezagvoerder De Roos heeft gezien. Daarbij wordt in de uitzending melding gemaakt van niet hard te maken geruchten, die volgens Thijssen in die tijd de ronde deden, dat de bemanning ook wel eens te veel gedronken zou kunnen hebben. Tijdens die melding laat het beeld een ouderwetse foto van geüniformeerde mannen aan een bar zien. Op deze wijze wordt de op de verklaring van Thijssen gebaseerde beschuldiging omtrent stuntgedrag in verbinding gebracht met mogelijk drankgebruik door gezagvoerder Rob de Roos en daarmee versterkt. 12. De beschuldiging van grootspraak over stuntgedrag aan het adres van gezagvoerder Rob de Roos is dus uitsluitend gebaseerd op de verklaring van Thijssen, welke verklaring ten onrechte niet door de KRO is geverifieerd en de beschuldiging van mogelijk drankgebruik in de uren vóór vertrek van het vliegtuig berust niet op feiten, maar op geruchten van destijds en wordt gesuggereerd. 13. De KRO beschikte ten tijde van de uitzending niet over de stukken van het vooronderzoek en het rapport van onderzoek naar de vliegramp, welke ten grondslag hebben gelegen aan de uitspraak van de Raad voor de Luchtvaart waarover de KRO wél beschikte. De KRO voert weliswaar aan dat zij zich voor de uitzending in verbinding heeft gesteld met de Raad voor de Luchtvaart om navraag te doen, maar dat was kort voor het moment van uitzending, namelijk woensdag vóór de uitzending van vrijdag. In aanmerking genomen dat de vragen van de KRO een onderzoek betroffen van ruim veertig jaar geleden waarvan het dossier niet direct bij de Raad voor de Luchtvaart voorhanden was, treft de KRO een verwijt dat zij niet een ruimere termijn heeft genomen om de beschikking te krijgen over de stukken. Daartoe was temeer reden geweest omdat de KRO beoogde met de uitzending, zoals zij stelt, een mogelijk onvolledig onderzoek naar de oorzaak van de ramp aan de kaak te stellen. Dit oogmerk zou pas tot zijn recht hebben kunnen komen wanneer de KRO inzage zou hebben gehad in de complete rapportage over het onderzoek. Uit die stukken kon immers met name blijken of het gedrag van gezagvoerder Rob de Roos vóór het vertrek van het vliegtuig in samenhang met de mogelijke oorzaken van de ramp destijds wel of niet was onderzocht. In dit licht gezien is niet goed voorstelbaar dat de KRO tot uitzending overging zonder die stukken te kennen. In de uitzending verlegde de KRO het accent evenwel naar het gedrag van gezagvoerder Rob de Roos, welk gedrag als mogelijke oorzaak voor het ongeval wordt gepresenteerd. Dit was - zoals overwogen - slechts gebaseerd op een niet-geverifieerde verklaring van Thijssen over grootspraak van gezagvoerder Rob de Roos met betrekking tot stuntgedrag, versterkt met een suggestie over drankgebruik op basis van geruchten. 14. Dat de KRO vóór de uitzending niet verdergaand journalistiek onderzoek heeft verricht, wordt niet gerechtvaardigd door de actualiteit, op dat moment, als gevolg van de parlementaire enquête naar de Bijlmerramp waarmee de reportage volgens de KRO in verband stond. Die actualiteit was niet van kortstondige aard (het openbare gedeelte van die enquête moest nog beginnen) en noopte op 15 januari 1999 niet tot uitzending van hetgeen de KRO tot dan toe aan gegevens en aanwijzingen had verkregen, zonder dat daar nader onderzoek naar werd verricht. 15. Gelet hierop en op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van - kort gezegd - de aard van de door de KRO in de uitzending geuite beschuldiging aan het adres van gezagvoerder Rob de Roos, de te verwachten gevolgen daarvan voor de nagedachtenis aan hem, de omstandigheid dat de nabestaanden van gezagvoerder Rob de Roos reeds voor de uitzending bij de KRO bezwaar maakten tegen de voorgenomen uitzending, de omstandigheid dat de vliegramp ruim 40 jaar geleden heeft plaatsgevonden, de misstand die de KRO beoogde aan de kaak te stellen en de mate waarin de beschuldigingen ten tijde van de uit zending steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, is de rechtbank van oordeel dat de uitzending onrechtmatig is ten opzichte van de nabestaanden. 16. Toewijzing van de door de nabestaanden gevorderde rectificatie van de uitzending en Vergoeding van schade brengen een inmenging en beperking met zich van de in artikel 10 lid 1 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid van de KRO. Onderzocht dient te worden of die uitingsvrijheid op grond van artikel 10 lid 2 EVRM aldus mag worden beperkt. De beperking is voorzien bij wet en strekt ter bescherming van de goede naam en nagedachtenis aan gezagvoerder Rob de Roos. 17. Resteert de vraag of voldaan is aan het vereiste dat gezegd kan worden dat in een democratische samenleving toewijzing van het gevorderde noodzakelijk is ter bescherming van de rechten van de nabestaanden. Daarbij dient een afweging gemaakt te worden tussen de beide hier tegenover elkaar staande fundamentele rechten: aan de zijde van de KRO het recht op vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van de nabestaanden de bescherming van de nagedachtenis aan gezagvoerder Rob de Roos als afgeleide van het zelfstandig recht van Rob de Roos op bescherming van diens eer en goede naam, alsmede het recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. 18. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en maakt genoemde afweging ten gunste van de nabestaanden. Het in de publiciteit brengen van beschuldigingen als de onderhavige is gerechtvaardigd onder bijzondere omstandigheden die meebrengen dat bij kennisneming daarvan een gerechtvaardigd publiek belang bestaat. Ter rechtvaardiging moeten dus klemmende redenen van publiek belang bestaan, terwijl bovendien verlangd mag worden dat de beschuldiging berust op onderzoek dat aan hoge eisen van zorgvuldigheid voldoet. Dat nu is, zoals overwogen, hier niet het geval. 19. De KRO heeft aangevoerd dat rectificatie geen redelijk doel meer dient vanwege de tijd die na de uitzending van de reportage in januari 1999 is verstreken. De nabestaanden hebben dat weersproken. De KRO heeft daarop niet gereageerd. De rechtbank acht het tijdsverloop tussen de uitzending en de op te leggen rectificatie, nu deze ziet op feiten die zich in 1957 hebben afgespeeld, niet essentieel. De gevorderde rectificatie zal worden toegewezen als hierna te melden. De rectificatie zal zich beperken tot hetgeen hiervoor over het handelen en nalaten van de KRO is overwogen. De door de nabestaanden voorgestelde opmerkingen over het al dan niet voorhanden zijn van bewijs voor mogelijke oorzaken van de ramp gaat het kader van de procedure te buiten. De termijn waarbinnen de rectificatie moet worden uitgezonden zal, nu de KRO heeft volstaan met de opmerking dat drie weken tekort is worden gesteld op vier weken. 20. De nabestaanden zijn meer dan veertig jaar na het overlijden van gezagvoerder Rob de Roos geconfronteerd met beschuldigingen in een televisie-uitzending over het mogelijke gedrag van hem, welk gedrag als mogelijke oorzaak voor de vliegramp, waarbij 58 mensen om het leven kwamen, wordt gepresenteerd. Die beschuldigingen tasten de eer en goede naam van Rob de Roos als persoon en gezagvoerder aan. De rechtbank is van oordeel dat op grond hiervan de gevorderde immateriële schadevergoeding toewijsbaar is tot een bedrag van € 7.500.=. 21. De nabestaanden stellen dat de gevorderde vergoeding van fl. 92.897,59 betrekking heeft op de kosten voor buitengerechtelijke juridische bijstand. De KRO betwist niet dat zij gehouden is tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, maar betwist de omvang daarvan. 22. De door de nabestaanden gevorderde kosten hebben blijkens de overgelegde bewijsstukken (ook) betrekking op de kosten van juridische bijstand in het kader van het voorlopig getuigenverhoor dat door de nabestaanden is geëntameerd. Die kosten zijn niet toewijsbaar, althans niet ten titel van materiële schadevergoeding. Omdat het voorlopig getuigenverhoor is gevolgd door onderhavige procedure en de bewijslast ten aanzien van het door de nabestaanden gestelde op hen rust, dienen de kosten van het voorlopig getuigenverhoor beschouwd te worden als proceskosten waarvan vergoeding geacht wordt te zijn begrepen in de proceskosten als bedoeld in de artikelen 56 en 57 Rv. Die kosten zullen dan ook bij de te liquideren proceskosten worden berekend. 23. De zaak zal naar de rol worden verwezen ten einde de nabestaanden in de gelegenheid te stellen bij akte een specificatie in het geding te brengen van de overige kosten voor buitengerechtelijke juridische bijstand, welke specificatie dient te bestaan uit een omschrijving van de verrichtingen, het daarmee gemoeide aantal uren en het gehanteerde uurtarief. De KRO zal daarop bij antwoord-akte kunnen reageren. BESLISSINGDe rechtbank:
Gewezen door mrs. W. Tonkens-Gerkema, R.H.C. van Harmelen en S. van Eunen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.
|