Een
groepje Baliemers in een Nieuw-Guinese gevangenis betekent altijd
een doorlopende bron van moeilijkheden. Deze mensen, afkomstig uit
de Baliem-vallei, behoren tot de meest primitieve stammen van
Nieuw-Guinea. Als gevolg van het brengen der beschaving, moest men
soms wel eens corrigerend optreden a1s zij wel wat al te
nonchalant met de levens van hun medemensen omsprongen. De
straffen waren doorgaans zeer licht. Men kon immers een voor de
bevolking logische en al eeuwenlang in gebruik zijnde opruiming
van een voor de samenleving waardeloos geworden grijsaard, toch
niet bestraffen zoals men een moord bij ons zou doen. Bovendien
was het voor een Baliemer volkomen nietszeggend of hij nu drie
maanden of drie jaren gevangenisstraf kreeg. Het ergste was voor
hem dat hij zich verschrikkelijk zorgen maakte over het lot van in
de eerste plaats: zijn varkens en in de tweede plaats: zijn
vrouwen.
Dat
was de reden dat de Baliemers praktisch iedere ochtend geheel
reisvaardig naar de poort kwamen, omdat ze het nu welletjes vonden
en vandaag naar huis wilden. Er volgde dan voor het personeel een
half uurtje van uiterste beheersing, waarin getracht werd om,
meestal in gebarentaal, uit te leggen dat de grote dag nog niet
was aangebroken. Een andere manier was om middels een
grootscheepse huilpartij hun verlangen naar huis kenbaar te maken.
Ook wel wilden ze plotseling geen rijst meer eten omdat men er
dood van zou gaan. Dan werd er wel eens een politieman, die zelf
uit de Baliem afkomstig was bijgehaald, die hun dan in hun eigen
taal uitlegde dat hij ook iedere dag rijst at en er, zoals ze zelf
konden zien, nog steeds springlevend bij bleef. Ze konden zeer
volhardend bij de menage-meester om een beetje zout bedelen. Zout
is namelijk in de Baliem een zeer schaars en daardoor uiterst
waardevol artikel. Het kleinste beetje wat een zich de hand over
het hart strijkende menage-meester hun gaf, werd dankbaar aanvaard
en bewaard voor thuis. Voor het kopen van varkens en vrouwen.
Meestal
droegen deze mensen, die toch thuis praktisch naakt het koele
bergklimaat verdragen, alle gevangeniskleding tegelijk. Dat was
dan: twee onderbroekjes, twee korte broeken en twee baadjes. dat
zij hiermee de hoge temperatuur van de kustplaats trotseerden,
kwam waarschijnlijk voort uit de angst dat ze deze ongekende
weelde aan kleding kwijt zouden raken.
De meest markante figuur, die ik
ooit in de gevangenis heb meegemaakt was Amolie. Dit stamhoofd had
het bestuur heel wat hoofdbrekers gekost. Nadat hij zo'n 35
vrouwen, kinderen en grijsaards had geliquideerd werd hij
gegrepen. Hij wist echter te ontsnappen en het heeft lang geduurd
voordat hij in een van zijn schuilplaatsen in de bergen opnieuw
werd gepakt. Hij werd veroordeeld tot de voor onze begrippen lage
gevangenisstraf van anderhalf jaar.
Het was een statige figuur,
flink gespierd, vrij korte benen, een goed geproportioneerd
bovenlichaam en een typische kop. Pientere oogjes in een
vriendelijk knap gezicht met een ringbaardje en een kransje haar
om een kaal hoofd. Nadat hij met veel overredingskracht in het bad
was geweest, waarbij hem het gebruik van zeep aanschouwelijk moest
worden voorgedaan, werd hij in gevangeniskleding gestoken,
waardoor echter veel van zijn statigheid verloren ging.
We hebben hem enige dagen de
tijd gegeven om aan de omgeving te wennen en, uiteraard
gecontroleerd, het gevangenisterrein te verkennen. Hij groette ons
steeds met een vriendelijk: "Naja" en als hij er trek
in kreeg, wist hij het personeel te overreden hem een sigaretje te
geven. Aangezien hij mij over een behoorlijke dosis intelligentie
leek te beschikking en mij nuttig leek hem later als timmerman
naar zijn streek te kunnen laten vertrekken, besloot ik hem in de
timmerwerkplaats te werk te stellen. Ik stelde hem onder speciaal
toezicht van een Chinese voorman, die moest proberen hem de
beginselen van het timmervak bij te brengen.
Timmerwerkplaats o.l.v. technisch opzichter H.A. Sassen
Hoewel
Amolie zelf nu niet bepaald overvloeide van enthousiasme en ijver,
gelukte het de voorman met eindeloos geduld hem toch iets
vertrouwd te maken met het gebruik van hamer, schaaf en beitel. Op
zekere dag gaf hij er echter volkomen de brui aan. Hij had opeens
geen zin meer en nam een uitgesproken vijandige houding aan tegen
de voorman alsof hij in hem de man zag, die probeerde hem iets te
laten doen waar hij niets voor voelde. Omdat men er nooit achter
komt wat zich precies omgaat in het brein van een primitieve
Baliemer, haalde ik hem uit de werkplaats en deelde hem in bij de
tuinploeg. Ook dit hield hij echter niet lang vol.
Timmerwerkplaats o.l.v. technisch opzichter H.A. Sassen
Daar voor gevangenen arbeid verplicht is, werd hij weer
teruggeplaatst naar de werkplaats en werd hij aan het schuren
van werkstukken gezet. Dit kon hij rustig op z'n hurken zittend
doen en het ging een poosje goed, totdat men mij op een ochtend
kwam waarschuwen dat er in de werkplaats verschrikkelijk gevochten
werd. Toen ik de werkplaats binnen kwam was men al bezig met drie
hevig bloedende gevangenen naar de ziekenzaaltje te transporteren.
Wat was er gebeurd? Toen een der gevangenen een stoel zette bij de
schijnbaar rustig schurende Amolie, sprong deze plotseling
overeind, greep een in de nabijheid liggend stuk hout en begon
wild op de andere gevangene los te slaan. Een gevangene die zijn
kameraad te hulp kwam kon ook niet aan de slagen ontkomen. Men
slaagde er tenslotte in Amolie te overmeesteren, waarbij hij het
aan de tussenkomst van opzichters te danken had dat de andere
gevangenen hem niet de hersens insloegen.
Nadat de dokter heel wat gekramd
en verbonden had, werd Amolie in een cel gebracht en de twee
anderen in het ziekenzaaltje opgenomen. Amolie was vrij snel van
de toch bekomen verwondingen hersteld maar bleef volhardend in
zijn vijandige houding. Wij dachten tenminste dat dit vijandig
was. Ik kwam er pas later achter dat het dat helemaal niet was. De
man was alleen maar doodsbang. Hij maakte mij dat duidelijk door
eerst op andere gevangenen te wijzen en vervolgens bijtbewegingen
langs zijn eigen arm te maken. Hij was ervan overtuigd dat de
andere gevangenen hem wilden opeten. Nu werd mij ook enigszins
duidelijk dat hij tussen de anderen doorlopend in angst moet
hebben geleefd en dat deze angst op het moment dat die stoel naast
hem neergezet werd, een hoogtepunt bereikte en hij daarom wild om
zich heen is gaan slaan.
Ik
werd mij er volkomen van bewust dat een gevangenisstraf van
slechts anderhalf jaar voor een primitief stamhoofd, die naast de
zorgen om varkens en vrouwen bovendien nog in doodsangst leeft om
opgegeten te worden, eigenlijk nog veel te lang is.
Reacties op dit artikel via het forum
|