Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



Strijd om de Jappengrotten

Pacific, West Nieuw Guinea, Biak 1944

naar vorige pagina naar volgende pagina

 

Wij landden slechts met twee gevechtsregimenten. Normaal gesproken behoort bij een aanval, althans volgens het boekje, de verhouding van aanvaller tot verdediger drie tegen één te zijn om een behoorlijke kans van slagen te hebben. Als we dit in aanmerking nemen, heeft de 41e divisie het er naar mij mening zeker niet slecht afgebracht. Zaterdags vonden Bijers en ik een eenvoudiger weg om naar voren te gaan. We namen een stormboot naar het eiland Owi, dat op een afstand van een kilometer of vijf bij Bosnik voor de kust lag.

Voor de invasie op Biak bestonden er geen plannen om op Owi een vliegveld aan te leggen. Maar toen bleek dat het voor onze troepen voorlopig niet mogelijk was om de Mokmer strip veilig te stellen, liet generaal Horace Fuller, de oorspronkelijke “Task Force” commandant, drie dagen na de invasie beginnen met de aanleg van een strip op de koraal bodem van het eiland Owi. Het werk werd met spoed uitgevoerd en bleek een wijs besluit te zijn, want deze strip redde het leven van een aantal piloten.

Een dag nadat Bijers en ik op Owi waren, kwam een Squadron Lightning jagers, dat op de terugweg naar Hollandia was, in een tropenstorm terecht. Dankzij de strip op Owi, kregen zij de kans daar een geslaagde noodlanding te maken. Owi werd een uitstekend vliegveld, maar het was overigens een plaag om er te moeten verblijven. Het wemelt er van de mijten, waardoor vlektyfus verspreid wordt, en die hield behoorlijk huis onder onze genietroepen. Deze ziekte stichtte daar meer onheil dan kogels.

Op die zaterdag dan, werden Bijers en ik in kleine vliegtuigen van Owi overgevlogen naar Mokmer. Het was slechts een paar kilometers over water. Tijdens onze landing ( ik geloof dat wij de eersten waren, die een landing op Mokmer uitvoerden) openden de Jappen het vuur, maar zij plaatsten geen treffer. Toen wij later weer vertrokken, gaven zij ons een afscheidssaluut, maar toen hadden zij evenmin resultaat. Het viel mij op, dat er weinig werkelijk gevaar was, maar ik moest toch met een grijns denken aan het afscheidstelegram, dat ik bij mijn vertrek uit Hollandia van de commandant van het 6e leger ontving: “Denk er om, dat je je niet nodeloos laat doodschieten”.

Na onze aankomst reden Bijers, Dee en ik naar het front en we kwamen tot de ontdekking, dat we betrekkelijk dicht konden naderen. Het was een verschrikkelijk front. Miserabeler terrein was beslist nergens anders ter wereld te vinden. Na de eerste heuvelrug waren er niet alleen grotten, en de ruwe steil oprijzende koraalrotsen, maar ook diepe ravijnen en dicht dooreen gegroeide jungle. Op Dee’s commandopost had een jonge G-2 officier ons aan de hand van kaarten laten zien, waar onze troepen verondersteld werden zich te bevinden. Maar toen we een goede twee kilometer voorwaarts waren gegaan, bleek de werkelijkheid er wel iets anders uit te zien.

Het 162e regiment was in de aanval met 2 bataljons. Een derde bataljon had opdracht gekregen een omtrekkende beweging te maken langs een route die, naar men veronderstelde, onze troepen in de rug van de vijand zou brengen. Zij kwamen inderdaad in de rug, maar het was onze eigen rug en niet die van de vijand. De verwarring, die hierdoor ontstond, was ontzettend en resulteerde in een gevaarlijk vuurgevecht tussen de Amerikaanse troepen onderling. Met een jonge luitenant beklom ik de steile helling, waarop een waarnemingspunt was gevestigd en vanwaar we een uitstekend overzicht hadden van de strijd.

Enkele honderden meters verder bevond zich een schuin aflopende heuvelrug, die volgens de luitenant, die morgen was veroverd door troepen van kolonel Arche Rooseveldt, de zoon van wijlen President Theodoor Rooseveldt. Aan de voet van deze heuvelrug, zo dichtbij, dat ik de dichtsbij zijnde met een steen had kunnen raken, bevonden zich een aantal tanks van ons, volkomen in de knoop en vurend wat zij konden.

Het werd plotseling volkomen duidelijk en er was geen vergissing mogelijk, dat de heuvel, waarvan verondersteld werd door onze troepen bezet te zijn, in handen van de oorspronkelijke bezetters was overgegaan. De Japanners schoten als razenden met geweren en mitrailleurs op onze tanks, terwijl 90 mm mortier granaten rondom ons insloegen. Deze keizerlijke explosies vormden begrijpelijke taal voor ons, maar wij waren onaangenaam verrast, toen de Amerikaanse tanks plotseling hun vuur verplaatsten in onze richting. De reden? In de heuvel waarop wij stonden, bevonden zich, onmiddellijk beneden ons, een aantal door de Jappen bezette grotten.

Het lawaai was oorverdovend. Achtereen volgens liet ik Bijers en Dee bij mij komen, zodat zij zich een idee konden vormen van de situatie. Naar beneden kijkend, zagen wij nu soldaten met geweergranaten, die gewapend, die de tanks trachtten te omsingelen. Het waren Japanse soldaten en de tanks begonnen zich terug te trekken. We hoefden er niet meer aan te twijfelen, of we wel op het gevechtsterrein waren, maar het geheel was een verwarde massa. Mijn eigen terugtocht vanaf de heuvel verliep allerminst volgens plan. Ik ging langs de zeer steile helling omlaag, mij vasthoudend aan een neerhangende liaan. De liaan brak echter en ik duikelde een goede 4 à 5 meter naar beneden. Ik kwam terecht op mijn hulpverbandpakje, hetgeen mijn val brak en voorkwam, dat ik mijn nek brak.

Ik had genoeg gezien. Diezelfde avond gaf ik orders, dat alle gevechten moesten worden afgebroken en dat de volgende dag, een zondag, de troepen dienden te worden gereorganiseerd. De voornaamste vijandelijke verdedigings werken waren uitstekend voorbereid ter beveiliging van de vliegvelden. Een rechtstreekse aanval daarop kon alleen maar een langdurige en kostbare geschiedenis worden, waarbij het uiteindelijke resultaat dan nog, op zijn minst gezegd, twijfelachtig was.

 

naar vorige pagina naar volgende pagina