Morning Star - officiële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
West Papua in de pers
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 


Baliemvallei (eerder de Grote Vallei genoemd)

naar vorige pagina  volgende pagina

De Baliemvallei is een vallei van 15 bij 60 km in het centrale bergland van voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, thans West Papua, omringd door hoge bergketens.
Door de vallei stroomt de noordelijke Baliemrivier, in 1921 door kolonel H. van Arkel ontdekt.

Ontdekking

De vallei is op 23 juni 1938 ontdekt door de onderzoeker Richard Archbold, die bij toeval over de vallei heen vloog met zijn watervliegtuig, de Guba. Hij zag daar uit de lucht een goed ontwikkeld landbouwgebied met akkers en kleine dorpjes. Na de ontdekking werd door het Amerikaanse Museum of Natural History een expeditie naar het gebied georganiseerd, de derde Archbold-expeditie in de binnenlanden van Nieuw-Guinea. De expeditie had twee startpunten, een meer in de buurt van de rivier de Hablifuri in de Meervlakte, dat de naam 'Archboldmeer' kreeg, en het Habbemameer, een meer op 3225 meter hoogte in de bergen van de Wilhelminatop (tegenwoordig Puncak Trikora) ten westen van de Baliemvallei. Voor de expeditie werden 73 Dajaks uit Borneo als drager ingehuurd. Het eerste contact met de bevolking verliep hartelijk, hoewel er tijdens een schermutseling twee Dani werden doodgeschoten. De Dani waren al eerder in contact gekomen met blanken, onder andere tijdens de Lorentz-expeditie in 1909 en 1910 en tijdens de Kremer-expeditie in 1921-1922. De Baliemvallei werd echter tijdens beide expedities gemist en bleef tot 1938 onontdekt.

Het Nederlandse bestuur vestigde zich in 1958 in de vallei op een stuk braakliggende grond tussen enkele clangebieden. De bestuurspost kreeg de naam Wamena, en groeide uit tot het centrum van de vallei.

Contacten met blanken

De vestiging van blanken in de Baliemvallei bleef uit tot na de Tweede Wereldoorlog. Tijdens de oorlog werd door de geallieerden wel onderzocht of het mogelijk was er een vliegstrip in te richten. Dit plan is echter nooit uitgevoerd. Wel vloog in die tijd een Amerikaans legertoestel tegen een bergwand te pletter, waarbij 21 inzittenden om het leven kwamen. Drie inzitten overleefden de crash en werden met veel moeite en de inzet van Filipijnse parachutisten gered.

Op moederdag 13-5-1945 stortte een Dakota DC-3 (een C-47) van de Amerikaanse luchtmacht tijdens een pleziervlucht voor hun personeel aan de rand van de vallei neer tegen de bergkam, die in de Pasvallei (Baliemvallei) oprijst, waarbij 21 mensen het leven verloren. De 24 inzittenden, waaronder 8 gemilitariseerde vrouwen, vonden op vijf na de dood. Twee van de overlevenden (Pfc. Eleanor Hanna en SSgt. Laura Besley) overleden de volgende twee dagen aan hun verwondingen.
Geruime tijd zijn de drie gewonde overlevenden, WAC korporaal Margaret (Maggy) Hastings, luitenant John McColom en sergeant Kenneth Decker door de Jali's gevoed en verzorgd. Twee parachutisten van het Regiment Medics werden afgeworpen om hun wonden te verzorgen. Ter voorbereiding van de redding, werd door de Amerikanen voedsel voor hen gedropt.

Er werd begonnen met voorbereidingen om hen te redden uit de vallei door het droppen van paratroopers die een landingstrip moesten maken. Een andere groep ging naar het wrak en begroef de 19 bemanningsleden in een massagraf en plaatste daar 19 kruizen en 1 Davidster.  Daarbij moest rekening worden gehouden, dat de overledenen later een herbegrafenis in de VS zouden krijgen. Vervolgens werd een gliderstrip gebouwd waarop een door een Dakota getrokken zweefvliegtuig kon landen. Na 6 weken, op 28-6-1945, konden de parachutisten, de gedropte fotograaf en de drie overlevenden weer veilig naar Hollandia worden afgevoerd. Het kostte in totaal 47 dagen om hen te redden. (Het verhaal over deze spectaculaire reddingsoperatie is beschreven door een van de overlevenden, Corporal Margaret Hastings, in een artikel in de november 1945-uitgave van het Amerikaanse tijdschrift The Reader's Digest onder de kop "A WAC in Shangri-La" . Zie ook de artikelen: Rescue from Shangri-la en Suzy from Shangri-la)

Met nauwelijks enige training en na het legen van een flink deel van een fles Boord's gin maakte de Amerikaanse persfotograaf, Alexander (Alex) Cann de sprong in de vallei vanuit het reddingsvliegtuig om de missie persoonlijk en van nabij vast te leggen. Hij nam 1,4 km film mee, die hij naderhand publiceerde in een documentaire onder de titel "Redding van Shangri-la". 39 van zijn foto's werden in een album gezet.

Onder leiding van het Nederlands bestuur en met medewerking van de lijk- en gravendienst van het Amerikaanse leger, konden pas eind 1958 de stoffelijke resten van de 21 omgekomen Amerikaanse militairen worden geborgen. In 1959 werden de resten begraven in St. Louis National Cemetery.

Een verslag hiervan werd in het Christelijk Nationaal Weekblad De Spiegel (no. 9 van 19-11-1958) gepubliceerd door Claude Belloni, ambtenaar bij het kantoor Voorlichting en Radio-omroep te Hollandia-Haven. Hij vergezelde de bestuursambtenaren Rolph Gonsalves en P.J.G. (Piet) Bongers.

Voor de Jali's was het het eerste contact met blanke mensen, waarvan ze overigens geloofden, dat het geesten waren.

Sindsdien heeft de Amerikaanse publiciteit zich in haar kolommen en illustraties een tijdlang meester gemaakt van Shangri-la, de geheimzinnige dichtbevolkte vallei in het hartje van Centraal NG.

Op de Jali heeft deze aanraking met de eigenaardige witte mens, die kwam en vertrok met een vreemdsoortige zilveren vogel, een onuitwisbare indruk gemaakt. Tot 1954 hebben zij op die indruk moeten teren. Er is in die tussentijd nog wel een vliegtuig niet ver van hun woonplaats neergestort, ditmaal van een Amerikaans zendingsgenootschap, maar de expeditie die het neergestorte vliegtuig ging zoeken, had geen contact met de bevolking.
Het duurde nog bijna twintig jaar voordat de Jali's van de Pasvallei in dagelijks contact met blanken kwamen.

Algemeen de aandacht trok indertijd de tocht van J.R. (Rob) Meijer Ranneft naar de Baliemvallei (van 22 december 1951 tot 9 maart 1952) Deze jonge bestuursambtenaar verloor met zijn gezin op 16-7-1957 het leven bij de Neutron vliegramp te Biak.

De eer om als eerste een zendingspost in de grote Baliemvallei te hebben geopend komt toe aan de CAMA (Christian and Missionary Alliance). Op 20 april 1954 vestigden Amerikaanse zendelingen van de Christian and Missionary Association (CMA) onder leiding van de zendeling Lloyd Van Stone zich in de vallei. Ze richtten een zendingspost in bij het plaatsje Hetegima, en werkten zeven maanden aan de aanleg van een vliegstrip.

Dominee Einar H. ('Miko') Mickelson deed zendingswerk onder de Dajaks in Borneo toen hij in 1941 Archbold's artikel 'Onbekend Nieuw-Guinea' las in National Geographic. Hij vroeg aan de CAMA om hem uit te zenden naar NG. In 1942 werd hij overgeplaatst van Borneo naar de uitdagende NG missie. Bij het uitbreken van de Japanse oorlog verbleef hij aan de Wisselmeren en werd daarvandaan met zijn gezin in mei 1943 op het nippertje met een MLD-Catalina geëvacueerd.
Na de oorlog was hij de leider van de CAMA en woonde met zijn gezin in de buurt van het vliegveld Sentani in een CAMA-nederzetting. Aanvankelijk woonden de gezinnen in de door de Amerikanen achtergelaten quonsethutten, die echter krioelden van ratten en ander ongedierte. Daarna ontstond een merendeels zelfgebouwde nederzetting. Eind 1953/begin 1954 kwam daar ook een hangar voor het te Sentani gestationeerde 2-motorig vliegtuig van de CAMA, een Short Sealand amfibie, die maximaal 8 passagiers kon vervoeren.

In de vroege ochtend van 19-4-1954 vertrok de Short Sealand, genaamd Gospel Messenger (vrij vertaald: Koerier van het Evangelie), van de Sentanistrip naar de Baliemvallei, met aan boord: twee zendelingen, Einar Mickelson en Lloyd Van Stone, met 2 Kapauko-helpers en het echtpaar Elisa and Ruth Gobai (a native pastor) met hun 2-jaar oude dochter Dorcas.
Het toestel werd gevlogen door de piloten Al (Albert J.) Lewis en Ed (Edward W.) Ulrich. Het weer was goed en na een uur kwam de vallei in zicht. Driemaal vloog Lewis over de Baliemrivier om te kijken of er onder water geen verborgen boomstammen lagen waarop de drijvers lek zouden stoten. voordat hij met zijn toestel neerstreek.
Toen passagiers en goederen aan land waren gezet vloog men (voordat de middagwolken zich op de bergketens vastlegden), naar Hollandia terug. Afspraak was, dat men de volgende dag zou terugkeren om meer voorraden per parachute af te werpen.
Iets hoger gekomen namen de piloten echter waar dat zij de passagiers hadden achtergelaten in een uitgestrekt moeras, vanwaar zij onmogelijk de vaste wal zouden kunnen bereiken. Men seinde daarop aan de achtergeblevenen dat men de volgende dag toch weer zou landen en helpers mee zou brengen om hen naar een andere plaats te brengen.

De volgende dag steeg Al Lewis weer op, nu met de zendeling-taalkundige Myron Bromley, en de helpers Adrian, een Biakker, en Topi-tuma, een Kapauko en een rubberboot, geleend van een Marine Catalina. De 20° april 1954 werd in het joumaal van de leider van de expeditie, Einar Mickelson, opgetekend als B-day (Baliem-dag).
Men richtte een zendingspost in bij het plaatsje Hitigima en werkten zeven maanden lang aan een vliegstrip. Ulrich en Lewis vlogen samen, of om beurten, naar de Baliem. Altijd heel vroeg startend, vloog men vanuit Sentani richting het grote bergmassief en ging men op zicht tussen twee bergwanden op zo'n 9000 voet de Baliemvallei in.

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.

naar vorige pagina  volgende pagina