Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



naar vorige pagina

Veteranen blikken terug: indringers vangen op Nieuw-Guinea

L. Vogelaar - Reformatorisch Dagblad 18-08-2012

In allerijl stuurde Nederland in 1962 extra troepen naar Nieuw-Guinea om het eiland te verdedigen tegen de Indonesiërs. Ries Jacobse ging als chauffeur, Frits Meijer als marinier. "Van de politieke ontwikkelingen wisten we weinig af. We hadden er een mooie tijd."

Op 2 mei 1961, een dag nadat hij in militaire dienst kwam, kreeg Middelburger F. G. R. Meijer te horen dat zijn groep naar Nederlands-Nieuw-Guinea zou worden uitgezonden. Hij werd in Doorn opgeleid tot marinier. "We oefenden op de Leusder Heide en bij Leersum, waarbij we slechts een beperkte hoeveelheid water in onze veldflessen mochten meenemen. Er werden voorlichtingsfilms vertoond, maar een echte tropenopleiding kregen we niet. Een jongen uit onze groep die erg recalcitrant was, werd zonder pardon eerder naar de Oost gestuurd."

Op 2 januari 1962 vloog Meijer in veertig uur via IJsland, Alaska en Tokio naar het eiland Biak, net ten noorden van Nieuw-Guinea. "Toen ik daar ’s nachts rond 1.00 uur uitstapte, was het alsof ik een klap in mijn gezicht kreeg; zo heet was het.

Na twee dagen vertrokken we naar Manokwari, aan de noordkust van Nieuw-Guinea. Daar hebben we drie rustige maanden gehad. Je deed wat oefeningen en sport, maar verder was er weinig te doen. We moesten een landing uitvoeren, zodat een Amerikaans tijdschrift foto’s kon maken. Dat had het dan alvast klaarliggen voor het geval er een oorlog tussen Nederland en Indonesië zou uitbreken...

Maart 1962 kwamen er berichten binnen dat er Indonesische infiltranten op de Radja Ampateilanden, ten westen van Nieuw-Guinea, zaten. Die moesten we gaan vangen. Twee maanden verbleven we op het eiland Waigeo. Met een boot van de Papoeapolitie voeren we langs de talloze eilandjes. Ondanks de spanning en soms zware patrouilles hebben we een mooie tijd gehad, veel natuurschoon gezien en ondertussen zo’n honderd infiltranten opgepikt. Uitgehongerd stonden ze op het strand naar ons te zwaaien. We lieten hen naar onze rubberboten zwemmen en brachten hen aan boord van de politieboot. Daar moesten we hen wel bij de Papoea-agenten vandaan houden, want die waren gebeten op de Indonesiërs."

Naar de zuidkust

Daarna werd de situatie ernstiger. Op de zuidkust werd een landing van Indonesische para¬chutisten verwacht. Daarom werd Meijers groep op 28 juni naar Merauke verplaatst; een vliegreis van 4,5 uur.

"De infiltranten die we hier moesten opsporen, waren getrainde militairen, heel anders dan de wat simpele mensen die we op de Radja Ampateilanden oppikten. De parachutisten ontweken ons, want ze hadden de opdracht gekregen niet eerder dan op 17 augustus, de Indonesische Onafhankelijkheidsdag, aan te vallen. De eerste patrouille die ik liep, was gelijk de enige waarbij het tot een vuurgevecht kwam. We riepen de infiltranten aan, en toen ze zich niet overgaven, werd er over en weer geschoten. Daarbij sneuvelden twee Indonesiërs."

Hinderlaag

"Ik was aan het wachtlopen toen Papoea’s aan de kazernepoort kwamen vertellen dat er Indonesische soldaten bij de vliegstrip zaten. Toen we daar arriveerden, werd er op ons geschoten. Een van ons, marinier Pina, is toen gesneuveld.

We waren voortdurend op onze hoede, want in Merauke zaten veel rood-witten, zoals de aanhangers van Indonesië werden genoemd: er woonden daar nogal wat Javanen. Er waren meer indringers dan je dacht. Toen de overdrachtsovereenkomst was getekend, kwamen er in Merauke opeens 200 tot 300 tevoorschijn. Die hadden bij de rood-witten onder¬gedoken gezeten. Ze hadden ons dus zien lopen, maar tot 17 augustus mochten ze geen actie ondernemen. Een angstig gevoel hebben we echter nooit gehad."

Meijers groep zat anderhalve maand dieper landinwaarts, in de rimboe. "Er moesten daar parachutisten gedropt zijn, maar we hebben hen nooit gezien. Op 17 augustus waren onze acties voorbij: Nederland had er, met moeite, mee ingestemd het gebied over te dragen. Met het politieke nieuws hielden we ons overigens niet zo bezig. Van de legerleiding hoorden we nauwelijks iets, en de radio¬verbindingen waren slecht. We keerden terug naar de kust en vlogen naar Manokwa¬ri. Daar ben ik nog organist geweest in de Nederlandse kerk. Met de Papoea’s had je nauwelijks contact. Dat gold overigens niet voor iedereen: een van m’n makkers trouwde met een Papoeavrouw. Hij heeft nu een duikbedrijf in Manokwari."

Eindelijk naar huis

Van Manokwari voeren de mariniers terug naar Biak. "We zagen de Pakistani komen die het gebied moesten overnemen. Groene jeeps werden wit overgespoten en de naam van de VN werd erop aangebracht. De meeste Nederlandse burgers waren al vertrokken. De Papoea’s waren teleurgesteld dat de Nederlandse militairen met wie ze samen vochten voor hun land, weggingen. Mijn vriendin, mijn ouders en een kennis haalden me af op Schiphol. In Nederland vond ik het vooral erg koud."

Mevrouw Meijer: "Hij liep in een te dunne broek. Hij was heel mager, en geel. Maar ik was blij dat ik hem eindelijk, na elf maanden, terugzag.” Meijer: "Ik woog nog 67 kilo, niet vanwege het eten of de gezondheid –ik ben in de Oost nooit ziek geweest–, maar door de afstanden die we hadden moeten lopen."

Vaccinatie

Oost-Souburger A. Jacobse diende aan de noordkust, als chauffeur van de mitraillisten. De jonge Zeeuw, die toen in Zoutelande woonde, had zich niet opgegeven toen er vrijwilligers voor Nieuw-Guinea werden gevraagd. In april 1962 moesten er echter met spoed versterkingen naartoe. Toen werd eenvoudigweg gezegd dat het 17e en het 41e infanterie¬bataljon en twee afdelingen lichte luchtdoelartillerie erheen moesten. "Ik behoorde tot het 17e bataljon Chassé. We moesten op de Oirschotse Heide een keer tot ons middel door het water waden, en dat was dan onze ’tropenopleiding’. Mijn ouders waren tegen vaccinatie. De kerkenraad regelde een vrijstelling. Zelf had ik er nooit zo over nagedacht en ik had het er best moeilijk mee, maar vanwege de bezwaren van mijn ouders heb ik me nooit laten inenten."

Het 17e bataljon vloog in juni naar Curaçao. "We gingen per boot verder door het Panamakanaal via Pearl Harbor naar Nieuw-Guinea. In totaal kostte het ons vier weken."

Chauffeur

In Hollandia ging Jacobse van boord. "En toen naar Ifar Sentani, waar we het vliegveld moesten bewaken. Het kamp lag hoog in de bergen, dus het was er niet zo warm als in de kustplaatsen. We kregen onderdak in nissenhutten: halfronde barakken van ijzeren golfplaten."

"Tropenkleding hadden we niet, alleen Europese gevechtsbepakking, waarin het veel te heet was. Dus meestal liepen we in een korte broek en zonder shirt. Toen we eindelijk geschiktere kleding kregen, waren dat afdankertjes van de Belgen uit Congo.

We aten veel rijst. Eens per week kregen we een nood¬rantsoen: aardappelen uit blik; het waren net glazen ogen. Je moest niet te kieskeurig zijn uitgevallen: als je je hand boven je brood bewoog, ronkte het van de wegschietende vliegen."

De chauffeurs waren bevoorrecht: ze hadden bijna elke dag wel iets te doen. "Als er een vrachtje naar Hollandia moest, stond op de opdracht steevast: via de kortste route. Dat was niet zo moeilijk: er was maar één weg naartoe.

We moesten voedsel, water en brandstof naar de luchtdoel¬artillerie (LUWA) brengen die ons gebied bewaakte. Ik ging een keer met een kok naar Hollandia om een diepvriesvarkentje en kazen uit de koelhuizen van de marine te halen. Toen we terug waren, stond het water in de laadbak: het varken was ontdooid en de kazen stonden te zweten."

Indringers

"We luisterden veel naar Radio Omroep Nieuw-Guinea (RONG). Zo hoorde je over Indonesische acties bij de zuidkust en over doden en gewonden die daar waren gevallen. Wij merkten daar weinig van. Bij alarm mocht je het kazerneterrein niet af.

Een Papoea legde een lange voettocht af om ons te vertellen dat een onderzeeboot Indonesiërs aan wal had gezet. Ik bracht een groep jongens erheen die op patrouille moesten om de infiltranten te vangen. De weg werd steeds smaller, tot we niet verder konden. Te voet trokken de soldaten de jungle in, maar ze hebben geen Indonesiërs kunnen opsporen. Als chauffeurs bleven we in onze vrachtauto’s. Het zware onweer van die nacht is een van de weinige angstige gebeurtenissen tijdens mijn periode op Nieuw-Guinea geweest. Een infiltrant heb ik nooit gezien."

Voorbereidingen voor vertrek

De bevolking was niet blij met de machtsoverdracht. Een van de militairen noteerde in zijn dagboek: "Donderdag 9 augustus: Protestmars van de Papoea’s. 12 augustus: Brand op de heuvel achter ons.

Hevige betogingen in Hollandia. 13 augustus: Vannacht luchtalarm. Circa 16 vliegtuigen boven Nieuw-Guinea."

De Nederlanders maakten echter plaats voor een VN-troepenmacht, als tussenbewind voordat Indonesië het gebied in bezit zou nemen. "De legerleiding vertelde weinig over de politieke ontwikkelingen," zegt Jacobse. "Rond 16 augustus werd op de appelplaats het staakt-het-vuren afgekondigd. Daarmee was de spanning eraf en begon voor de meeste militairen een periode van nietsdoen. Als chauffeur had je gelukkig nog wel klusjes: post ophalen, zieken wegbrengen.

Er moest veel geregeld worden om de Nederlandse burgers en soldaten te kunnen laten vertrekken. De Waterman, de Zuiderkruis en een Duits schip werden ingezet voor het vervoer van de troepen. We hielden een schietoefening om zo veel mogelijk munitie op te maken. In september werd ik naar Kloofkamp, aan de kust, overgeplaatst om voertuigen klaar te maken voor verscheping."

Papoea’s demonstreren

De militairen begonnen wat onrustig te worden: zouden ze op tijd weg zijn voordat de Indonesiërs kwamen? Nu de politieke beslissing was gevallen, hadden ze geen zin meer in een treffen tussen beide legers.

Een militair noteerde in zijn dagboek: „1 oktober: Grote demonstratie van de Papoea’s in Hollandia-Haven. Papoea-postbeambten wensen geen postzegels te stempelen met Untea-opdruk." De bevolking nam een dreigende houding aan tegenover de VN-militairen. Ook rond het wisselen van de Nederlandse vlag met die van de VN was er spanning; de Nederlandse militairen moesten die dag in het kamp blijven en paraat zijn.

Verleden herleeft

Op 27 oktober kon Jacobse "eindelijk weg, met de Waterman. We voeren boven Indonesië langs, via Singapore, Djibouti, het Suezkanaal en de Middellandse Zee.

Niemand in onze compagnie was gesneuveld; we mochten allemaal weer naar huis. Vanaf het schip gooiden we gekleurde linten naar de Papoea’s die op de kade stonden. Nederland zagen we niet toen we bij Hoek van Holland arriveerden: er hing potdichte mist. Met bussen werden we naar huis gebracht. Ik werd in Zoutelande voor de deur afgezet."

Jacobse werkte ruim veertig jaar op scheepswerf De Schelde in Vlissingen. "Nieuw-Guinea is me pas na mijn pensionering weer bezig gaan houden. Wel ben ik nog een tijd lang via de scheepvaartberichten in de krant blijven volgen waar de Waterman en de Zuiderkruis zich bevonden.

Achteraf zeg je: Nieuw-Guinea kostte heel veel en bracht te weinig op. Nederland heeft niet de tijd gekregen om het gebied goed te ontwikkelen."

Dit is het vierde deel van een serie over de overdracht van Nieuw-Guinea, vijftig jaar geleden.

Voor het artikel in het Reformatorisch Dagblad klik hier.

naar vorige pagina