Morning Star - officële vlag van West Papua

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen





Nazi's in Nieuw-Guinea

 

naar vorige pagina

 

door Gerard Groeneveld voor de Volkskrant
Gepubliceerd op 01 juli 2000, bijgewerkt op 20 januari 2009



Enkele honderden 'foute' Nederlanders mochten na de oorlog hun straf letterlijk verwerken in Nieuw-Guinea. Ze ruimden er dumpmateriaal van de Amerikanen op en keerden daarna terug in de Nederlandse maatschappij, met een spaarcentje.

OP 28 APRIL 1947, een vrijwel windstille, mooie voorzomerse avond, lichtte het vrachtschip Tarakan in de Amsterdamse haven het anker en zette koers naar Nieuw-Guinea. Aan boord bevonden zich 119 voormalige NSB'ers, Landwachters, Waffen-SS'ers en andere collaborateurs. Deze politieke delinquenten hadden een contract getekend om in de Nederlandse kolonie geallieerd oorlogsmaterieel op te ruimen.
(opmerking van Anne van Laren: De Tarakan vertrok uit Amsterdam 21 mei 1947. en vertrok ‘gewoon’ van de javakade.)

De materiële verliezen van de Amerikanen in Zuid-Oost-Azië waren veel minder groot dan verwacht. Zo bleven in 1945 enorme dumps achter van vliegtuigen, voertuigen, onderdelen, kleding en voedsel. Ook in Nieuw-Guinea lagen bergen militaire spullen verspreid. De Amerikanen boden de Nederlanders deze erfenis voor een vriendenprijsje aan. Dat werd dankbaar aanvaard, want in de koloniën was gebrek aan alles.

Aanvankelijk moesten Japanse krijgsgevangenen de zaken sorteren. Maar toen die in de loop van 1946 op geallieerd bevel naar huis moesten, werd het tekort aan capabele krachten voelbaar. Het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen vatte in februari 1947 het plan op politieke delinquenten, van wie er in Nederland toen nog enkele tienduizenden in kampen zaten, naar Nieuw-Guinea te sturen.

Besloten werd een groep van maximaal tweehonderd man te werven onder de zogeheten 'tribunaalgevallen' (licht gestraften). In april 1947 werden de commandanten van alle bewarings- en interneringskampen op de hoogte gebracht. Vervolgens gingen J.C. Woestenburg, secretaris van de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten, en D.C.A. Bout, hoofdinspecteur Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging, op stap om kampbewoners te werven.

Wie meeging, kwam voorwaardelijk vrij en kon een redelijke vergoeding krijgen. Veel politieke delinquenten wantrouwden het aanbod, want zij waren gewend aan niet-nagekomen afspraken en toezeggingen. Toch schrokken ze niet allemaal terug. Na een uitvoerige medische keuring en selectie op technische bruikbaarheid - intellectuelen kwamen niet in aanmerking - bleef uiteindelijk een groep van 119 man over, onder wie een arts.

De kans zich te rehabiliteren en het verbeteren van de gezinssituatie leek het voornaamste motief. Meer dan de helft van de kandidaten was gehuwd. Het selectiecriterium 'licht geval' werd ruimhartig gehanteerd. Van de groep liep voor twaalf man de straftijd af voor 1 januari 1948, terwijl er vier nog tot 1954 moesten zitten en twee niet eerder dan in 1956 de vrijheid mochten proeven. Allen werden naar Fort Honswijk bij Utrecht overgebracht, waar de voorbereiding op de reis begon.

Eind april charterde de stichting het ms Tarakan van de Maatschappij Nederland en een maand later vertrok het gezelschap onder politiebegeleiding in bussen naar de haven in Amsterdam. Over dat afscheid van Fort Honswijk schreef een van de delinquenten: 'Voor ons ligt de bevrijding van de ''plurken'', van het prikkeldraad, van de eeuwige stamppot, van het kluitje margarine driemaal in de week (...) van de vuil-vettige dekens, van de gewelven zonder zitplaats, van de duizend-en-een onaangenaamheden, die wij allen op Honswijk nog weer eens te duidelijk gevoeld hebben.'

Luid applaus klonk toen de voorwaardelijke invrijheidstellingen uitgedeeld werden. Die vrijheid was betrekkelijk, want de voorwaarden bepaalden dat baan en werkplek werden aangewezen. Voor de veiligheid reisden ook enkele militairen mee. Woestenburg had de leiding over de groep. Zijn instructies waren door het ministerie van Overzeese Gebiedsdelen nauwkeurig omschreven. Zo kregen de delinquenten niet meer dan een fles bier per dag en in de aanloophavens mochten ze niet van boord.

Het waren ongemakken waarmee te leven viel. Meer problemen gaf de verveling aan boord. Port Said vormde een welkome afwisseling. Ze keken hun ogen uit toen de Egyptische handelaren aan boord klommen. 'Semitische types met zeer veel negerbloed, hier en daar ook duidelijk nakomelingenschap van een blanke', noteerde een Nieuw-Guinea-ganger.

'Alles schijnen zij te koop aan te bieden, zij wisselen geld, zij brengen drank aan boord (synthetische cognac), zij laten pornografische foto's zien, er is ''Rauschgift'' te koop.' Kort daarop stoomde het schip door het Suez-kanaal: 'Wij passeerden de Johan de Witt met een troepentransport aan boord. Donderend gejuich. Zouden zij weten dat wij NSB'ers waren? Of zouden zij onze kaki-figuren voor troepen aanzien?'

De groep probeerde zich zo goed mogelijk met spelletjes en Engelse les door de verveling heen te slaan. Onvermijdelijke kleine diefstallen, vechtpartijtjes en dranksmokkel brachten eveneens afleiding. Een pijnlijk moment was de viering van het Neptunusfeest bij het passeren van de evenaar. Bemanning, bewaking en enkele andere passagiers wilden dat niet samen met de collaborateurs vieren.

Op 28 juni ging de Tarakan voor anker in de haven Tandjong Priok bij Batavia. Een stroeve ontvangst volgde. De autoriteiten, met name de procureur-generaal, bleken 'not amused' door dit experiment. Men voorzag grote moeilijkheden met de Nederlandse gemeenschap in Hollandia. Een koloniale krant: 'Men wenste deze mensen natuurlijk in Hollandia, temidden van fatsoenlijke burgers, niet die bewegingsvrijheid te geven, die men hun aanvankelijk had toegedacht.' Voorlichting uit Nederland was uiterst gebrekkig geweest en tussen Woestenburg en de procureur-generaal ontstond gehakketak. Het resultaat was dat de oorspronkelijke bestemming Hollandia niet kon worden aangehouden. De groep moest naar het eiland Biak in de Geelvinkbaai, waar ook een basis op ontmanteling lag te wachten.

TOEN DE werklustige delinquenten op Biak debarkeerden, wreven ze zich de ogen uit. Voorbereidingen waren niet getroffen en een geschikt onderkomen was er niet. De nieuwkomers kregen twee ongunstig gelegen barakken, die hadden dienstgedaan als huisvesting voor Japanse krijgsgevangenen. Het was een tegenvaller voor de groep. Maar die wist zich snel wist aan te passen, ondanks de onophoudelijke tropische regens.

Meer moeite hadden de op Biak aanwezige militairen met de ex-NSB'ers, die voor hen een 'dankbare uitbreiding van het kankermenu' vormde. Een misleidend radiobericht dat de politieke deliquenten tweehonderd gulden per maand zouden verdienen, stemde de soldaten helemaal bitter: 'Je mot toch maar NSB'er worren om je kostje gekocht te weten.'

De eerste rapporten die naar Nederland werden verzonden, waren positief. De sfeer bleek goed en ook over de uitvoering van de werkzaamheden was men uiterst tevreden: 'Op iedere plaats wordt met ijver en toewijding gewerkt, zelfs zo, dat van meerdere zijden, de mededeling werd ontvangen, dat het te betreuren was dat deze tewerkstelling niet een jaar eerder was geschied.'

Maar helemaal glad zou het verblijf niet verlopen. 'Een groote moeilijkheid voor velen is de juiste verhouding te vinden tegenover de inlanders', aldus een brief naar huis. 'Ik volg zoveel mogelijk de instructies: als mensch behandelen, ze trachten te begrijpen en ze leiden.'

Eind januari 1948 ging een delinquent over de schreef. Een man had zijn oog op een Papoeavrouw laten vallen en probeerde met haar 'een der facetten van het huwelijk bedrieglijk na te bootsen', zoals werd gerapporteerd. Als gevolg daarvan ontstond een bloedige vechtpartij tussen betrokkene en een familielid dat de eer van de vrouw verdedigde. Een klap met een parang (kapmes) werd de dader bijna noodlottig. Hij raakte zwaar gewond.

Het voorval veroorzaakte behoorlijk wat onrust. Een enkele fanatiekeling meende dat deze vernedering moest worden gewroken. Maar zijn roep om wraak vond weinig weerklank. De militaire commandant stelde ogenblikkelijk een avondklok in en liet de woningen op wapens doorzoeken. Enkele oproerkraaiers werden gearresteerd, berecht en samen met de dader terug naar Nederland gezonden. Luttele dagen later keerde de rust weer.

De instelling van een strafploeg moest de tucht terugbrengen. Daarin werd 'koeliewerk' verricht, zoals drillen met een pneumatische hamer en geulen graven voor de afwatering. Een enkeling versomberde. Een zelfs zozeer dat hij de hand aan zichzelf sloeg. Zijn makkers begroeven hem op de Europese begraafplaats van Biak.

De resultaten met de politieke delinquenten bevielen zo goed, dat voorjaar 1948 een tweede groep van 99 man naar Hollandia kwam. Die arriveerde daar in april 1948, maar stuitte meteen op de onverzoenlijke houding van de Europese gemeenschap. In allerijl belegden de geschrokken burgers een vergadering over de vraag hoe ze zich tegenover de NSB'ers moesten opstellen. Met overgrote meerderheid werd besloten dat zij geen lid van de sociëteit mochten worden. Ook met kleine pesterijen probeerde men zich van zijn beste 'vaderlandse' zijde te tonen. In juli kwam nog een derde, kleinere groep van 29 delinquenten.

In de loop van 1949 keerden de meesten naar huis terug, met getuigschrift en gespaard geld. Zo'n 33 ex-gevangenen besloten in Nieuw-Guinea te blijven. Een sociaal werkster rapporteerde over een Groningse deelnemer: 'Men vond hem na z'n terugkomst uit Nieuw-Guinea veranderd en wel ten goede. Hij heeft veel genoegen in z'n vak als monteur.'

De geleverde werkprestaties strekten 'ruimschoots tot tevredenheid', rapporteerde de Stichting Toezicht Politieke Delinquenten.


naar vorige pagina


Webmaster: Chris P. van der Klauw