|
Nieuw Guinea, de veel te vroege terugkeer van mevrouw Platteel
Inleiding Het is deze maand precies 25 jaar geleden dat in New York een overeenkomst werd getekend waarin bepaald werd dat, na een overgangsperiode van zeven maanden, de soevereiniteit over Westelijk Nieuw Guinea aan Indonesië zou worden overgedragen. Het bereikte akkoord maakte een einde aan de kwestie Nieuw Guinea die vanaf de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië in december 1949 de Nederlands-Indonesische betrekkingen had vergiftigd. Er zijn meer koloniale mogendheden weinig elegant uit hun wingewesten weggetrokken, maar de wijze waarop de hoogste Nederlandse gezagsdragers afscheid eerst van heel Indonesië en toen nog eens van Nieuw Guinea afscheid namen, miste de grandeur waarop onze bestuurders in de Oost altijd zo prat op gingen. In 1949 verzuimde de laatste Nederlandse Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon, dr A.H.J. Lovink in zijn afscheidsrede de balans op te maken van ruim 300 jaar Nederlands bestuur over de Indonesische archipel. In 1962 achtte de laatste Nederlandse gouverneur van Nederlands Nieuw Guinea, dr P.J. Platteel, het noodzakelijk zijn echtgenote al vijf weken voor de soevereiniteitsoverdracht naar Nederland terug te sturen. Het Nederlandse kabinet had hem dat, vanwege het demoraliserende effect uitdrukkelijk ‘afgeraden’. Ronald Gase, auteur van het hoek Misleiding of zelfbedrog. Het Nederlandse beleid ten aanzien van Nieuw Guinea (Anthos/In den Toren, 1984), kwam onlangs in het bezit van het archief van mr Th.H. Bot. Bot was in het kabinet-De Quay (1959-1963) onder minister Toxopeus staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, speciaal belast met Nieuw Guinea-zaken. In dit archief ontdekte hij o.a. een interessante telegram- en briefwisseling tussen mr Bot en de laatste gouverneur van Nieuw Guinea, Platteel. Uit de beschikbare brieven en telegrammen blijkt hoe de kwestie van de terugkeer van mevrouw Platteel uitgroeide tot een staatszaak van de eerste orde. Op 24 augustus 1962 vertrok van het vliegveld van Biak in West-Nieuw Guinea de vrouw van de laatste gouverneur van Nederlands Nieuw Guinea, mevrouw Platteel, naar Nederland. Negen dagen eerder was in New York in de zaal van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties door de Nederlandse onderhandelaar Van Roijen en de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Soebandrio een akkoord over Nieuw Guinea getekend. In de overeenkomst was ondermeer vastgelegd dat de Verenigde Naties vanaf 1 oktober 1962 tijdelijk het bestuur over Westelijk Nieuw Guinea zouden uitoefenen. Op 1 mei 1963 zou de soevereiniteit over het voormalige Nederlandse gebiedsdeel aan Indonesië worden overgedragen. Met het bereikte akkoord kwam een einde aan een conflict dat ruim 12½ jaar de Nederlands-Indonesische betrekkingen ernstig had vertroebeld en dat Nederland uiteindelijk in 1962 op de rand van een oorlog met haar vroegere kolonie zou brengen. Het was traditie dat een Nederlandse gouverneur na zijn aftreden onmiddellijk met zijn gezin het grondgebied van de kolonie verliet. Het vertrek van de vrouw van de gouverneur vijf weken voor diens aftreden was echter zeer ongebruikelijk, vooral omdat de Nederlandse regering er in de vier weken voorafgaande aan het vertrek van mevrouw Platteel de gouverneur met telegrammen had bestookt om hem ertoe te bewegen zijn vrouw tot het laatste moment in Nieuw Guinea te laten blijven. Ook een dringend telefonisch verzoek van staatssecretaris Bot kon de gouverneur niet tot andere gedachten brengen. ‘Minister Toxopeus (van Binnenlandse Zaken, RAG) en ik hadden na afloop van het telefoongesprek sterk de indruk, dat de Gouverneur op de een of andere wijze het vertrek van zijn echtgenote welhaast tegen elke prijs wilde doorzetten, tenzij hij een formeel verbod daartoe onzerzijds zou ontvangen’, aldus de staatssecretaris. Maar zover wilde de regering niet gaan. ‘Het gaat hier om imponderabilia van wat men in een bepaalde functie wel en niet behoort te doen of na te laten. Deze zaken moeten bij voorkeur niet in ‘instructies en verboden’ worden omgezet’, schreef Bot aan premier De Quay. Omdat het vroegtijdige vertrek van mevrouw Platteel na de ondertekening van de overeenkomst met Indonesië niet meer van betekenis was voor het landsbelang achtte het kabinet een verdere gedachtewisseling over deze aangelegenheid weinig zinvol. De bekendmaking van het vertrek van mevrouw Platteel en de echtgenote van de commandant van de strijdkrachten op Nieuw Guinea, mevr. Reeser, kwam op een moment dat de Nederlands-Indonesische besprekingen in een zeer kritiek stadium verkeerden. Dit versterkte de Nederlandse onderhandelingspositie bepaald niet. In politiek Den Haag was men dan ook zeer verontwaardigd over deze gang van zaken. Dit was overigens niet de eerste keer dat gouverneur Platteel in aanvaring kwam met staatssecretaris Bot. Begin 1962 maakte Bot een reis van ruim twee weken naar Nieuw Guinea. Kort na aankomst woonde hij in Hollandia een vergadering van de Raad van Diensthoofden bij. Tijdens die bijeenkomst voerde allereerst de Directeur van Binnenlandse Zaken, H. Veldkamp, het woord. Deze zag zich genoodzaakt geen al te opwekkend beeld te geven. ‘Er heerst een algemeen gevoel van onzekerheid en onveiligheid, dat verlammend werkt. Men weet niet meer waar men aan toe is. Men kan geen staat meer maken op het Nederlandse ‘thuisfront’. De indruk bestaat dat men daar ‘van Nederlands-Nieuw-Guinea af wil’’. Deze indruk werd gewekt door het in september 1961 door de Nederlandse regering aan de Verenigde Naties voorgelegde plan-Luns. In dit plan stond dat Nederland bereid was om met Indonesië te praten. ‘Indien het huidige kabinet al niet tot overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea zal overgaan, dan staat geenszins vast dat een volgende regering zulks niet zal doen. (..) Men heeft geen vertrouwen in de uitwerking van een bepaalde internationale politieke koers, bijv. internationaal beheer. ‘Daar ben ik dan niet bij. Dan maar zo gauw mogelijk naar Nederland’, aldus reacties die men algemeen kan beluisteren’, verklaarde Veldkamp tegenover Bot. De staatssecretaris zei daarop deze ‘Jan Saliegeest’ te betreuren. Het Nederlandse beleid was erop gericht te om via de Verenigde Naties een gesprek met Indonesië op gang te brengen. ‘Via een soepele, aan hedendaagse eisen en mogelijkheden aangepaste tactiek’ trachtte de regering tot een aanvaardbare oplossing voor het probleem te komen, waarbij aan de essentie van het zelfbeschikkingsrecht, een uiteindelijke vrije, onbedreigde keuze door de Papoea's, niet zou kunnen worden getornd. Absolute zekerheid kon Bot uiteraard niet geven. ‘Deze bestaat nergens in het leven’. Aan het einde van de vergadering sprak Bot de hoop uit dat de departementsdirecteuren ‘niet persoonlijk zo ernstig van de sombere instelling zijn bevangen’ als zij deze aan hem hadden geschetst, ‘daar van hen toch de bezieling en de dynamiek moeten uitgaan op de werkers buiten’. Kort voor zijn vertrek uit Nieuw Guinea ontving Bot van gouverneur Platteel een uitvoerige nota ‘betreffende de situatie in Nederlands-Nieuw Guinea. Januari-februari 1962’. In deze nota merkte Platteel op dat door het bezoek van Bot de hoog opgevoerde spanning en de druk, waaronder men in Nieuw Guinea leefde, absoluut niet waren afgenomen. ‘De krachtige verzekering van de Staatssecretaris, dat dit Kabinet geen uitverkoop zal houden achter een schone façade, hoort men gaarne. Alras komt dan echter weer de gedachte op aan de uitgesproken bereidheid tot onderhandelen met Indonesië, waarin men, in het voetspoor van buitenlandse commentaren, alleen maar kan zien, bereidheid tot het doen van concessies’. In zijn nota vroeg de gouverneur zich af, hoe het ken worden verklaard, dat het moreel zo diep ingezonken was, terwijl toch gebleken was, dat men het kabinet het krediet wilde geven, het politieke spel met oprechtheid en kundigheid te spelen. Volgens hem kwam dat doordat ‘men de spanning van dit spel niet kan, maar vooral niet langer wil verdragen. (..) Dan komt de Nederlander ertoe, zich nog slechts te concentreren op zijn eigen materiële zorgen. Elk risico wordt dan te groot geacht, zelfs dat van een tijdige evacuatie, omdat men niet geëvacueerd wenst te worden, doch voordien op orderlijker wijze het land wil hebben verlaten’. De gouverneur vond dat Nederland op zo kort mogelijk termijn aan zou moeten sturen op ‘een finale beslissing’. ‘In Nederlands-Nieuw-Guinea is het einde der spankracht der Nederlanders bereikt, de samenleving desintegreert; het duurt niet’ lang, of wij zullen openlijk taken moeten afkappen, of drastisch beperken. (..) De schade en schande, waarmee dan ons bewind verloopt, is erger, dan de morele kater, welke een snelle afwikkeling achterlaat’. Enkele uren voor zijn vertrek uit Biak naar Nederland, zei Bot dat hij verontwaardigd was over de inhoud van de nota van de gouverneur. ‘Ik heb mij ernstig gekeerd, mondeling tegenover de gouverneur, tegen deze defaitistische benadering, die de eigen geestesgesteldheid van de gouverneur weerspiegelt. (..) Er wordt geen tegenspel gegeven door de Gouverneur en diens medewerkers, naar ik helaas uit eigen ervaring heb moeten constateren’. Bij zijn bezoek aan Nieuw Guinea was hem opgevallen dat alles alleen nog maar scheen te draaien om have en goed, garanties en salarissen. Volgens Bot kwam dat vooral door ‘de houding van de top’. De Nederlanders op Nieuw Guinea schoten tekort bij de vervulling van hun plichten en zij waren nauwelijks bereidheid op hun post te blijven. De gouverneur en zijn medewerkers deden geen enkele moeite hier verbetering in aan te brengen. Bot meende dat dit Nederland in de toekomst ‘fataal’ kunnen worden ‘en elke Nederlandse stap of afspraak met derden in gevaar kunnen brengen’. Bot toonde zich wel bereid na terugkeer in Nederland na te gaan of de mogelijkheden tot ‘vrijwillige evacuatie van ambtenarengezinnen’ enigszins zouden kunnen worden verruimd. Na ruggespraak met het kabinet liet Bot Platteel echter weten dat er ‘fundamentele bezwaren’ tegen een dergelijke vrijwillige evacuatie bestonden. Het openstellen van de mogelijkheid tot vrijwillige evacuatie door de regering zou bij derden de indruk kunnen wekken dat ook de Nederlandse regering geen vertrouwen meer had in de mogelijkheid van een uiteindelijke vreedzame oplossing van het geschil met Indonesië. ‘Dit ‘op onveilig zetten van het sein’, dit min of meer geruisloos en geleidelijk tijdig ‘een goed heenkomen zoeken’ in Nederland zal niet alleen in Nederlands-Nieuw-Guinea en in Nederland, maar ook in de Verenigde Staten en elders worden geïnterpreteerd als de ‘laatste fase’, waarin de Nederlanders zich van Nederlands-Nieuw-Guinea beginnen te distanciëren’. Bot vond ook dat de open¬stelling van de mogelijkheid tot vrijwillige evacuatie een sterk demoraliserende werking op de achterblijvers zou hebben en dat daardoor een sneeuwbaleffect zou kunnen ontstaan. In feite zou de vrijwillige evacuatie neerkomen op een ‘abandonnement op termijn’ .
Pas in juli 1962, toen er sprake was van een concrete Indonesische militaire dreiging, terwijl
bovendien een diplomatieke oplossing van het probleem verder weg leek dan ooit, werden de bestaande
beperkingen voor het vooruitzenden van de ambtenarengezinnen naar Nederland opgeheven. Maar Bot drong
er telegrafisch bij Platteel op aan ‘alles te vermijden in woord, geschrift of door daden, wat
Indonesië ook maar enig voorwendsel zou kunnen verschaffen om de besprekingen met Nederland niet te
doen doorgaan of af te breken’. Hij verzocht de gouverneur om ‘een rustige en positieve presentatie
zonder veel ophef ter voorkoming van onnodige onrust, agitatie, paniek welke aanleiding zouden kunnen
geven tot ‘algemene’ exodus’. Er moest voor gewaakt worden dat in Nederlands Nieuw Guinea ‘een soort liquidatie-situatie of -stemming’ zou ontstaan.
Toen begin augustus in de Nederlandse kranten het bericht verscheen dat de vrouw van de commandant van
de Nederlandse strijdkrachten op Nieuw Guinea, mevrouw Reeser, op 17 augustus en mevrouw Platteel een
week later naar Nederland zou vertrekken, reageerde Bot onthutst. ‘Berichten in de pers alhier als
zouden uw echtgenote en mevrouw Reeser resp. 24 en 17 augustus N.N.G. verlaten, kunnen toch - naar
niet alleen ikzelf doch het gehele kabinet menen - naar het rijk der fabelen worden verwezen. (..)
Het kabinet gaat, behoudens tegenbericht, uit van de veronderstelling, dat beide dames en in de eerste
plaats uw echtgenote niet eerder dan bij het beëindigen van uw taak in N.N.G. zich
Nederlandwaarts begeven’.
Op 22 augustus probeerde Bot nog ëën keer om de gouverneur van gedachten te laten veranderen.
Toen de staatssecretaris Platteel opbelde, zei deze pas enkele dagen tevoren op grond van de door de
ondertekening van het akkoord veranderde situatie een definitief besluit te hebben genomen. ‘Het al
dan niet blijven van Mevrouw Platteel zou geen enkel verschil maken voor de situatie in N.N.G. en
opvattingen van de Nederlanders aldaar’, zei de gouverneur. ‘Mijn indruk is dat mevrouw Platteel
24 augustus komt’, noteerde Bot.
Bronvermelding
1) Codetelegram Platteel 374 aan Bot, 23 juli 1962 Vrij Nederland, 22 augustus 1987
|