Morning Star - officële vlag van West Papua

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen





Koning zonder land

naar vorige pagina

 

door Kees Sluys



Na de onafhankelijkheid van Indonesië bleef Nieuw-Guinea nog jarenlang een blok aan het Hollandse been. Aan de Papoea’s werd zelfbeschikking werd beloofd. Het bleek allemaal ‘poppenkast’.
Donderdag 16 oktober 2008 22.50u. Nederland 2: "Koning zonder land"

‘Zelfbeschikking! Natuurlijk! Op deze toverformule waren wij aan onze roulettetafel nog niet gekomen. Wij waren het erover eens dat de wereld dit edele oogmerk alleen maar met instemming kon begroeten.’

Schrijver-diplomaat F. Springer noteert het op zijn eigen, licht-ironische wijze in het titelverhaal van zijn autobiografische bundel Zaken overzee, nadat hij via Radio Biak heeft vernomen dat ‘onze Minister van Buitenlandse Zaken in de Verenigde Naties de wereld had duidelijk gemaakt dat wij niet van plan waren uit Nieuw-Guinea weg te gaan’.

Toch werd het zelfgenoegzame plezier aan de roulettetafel een beetje vergald door een vervelende dwarsligger, een Amerikaanse antropoloog die maar ‘bleef doorzeuren en historische parallellen trok met andere westerse landen die de tekenen des tijds niet hadden willen begrijpen, zoals bijvoorbeeld Engeland en Frankrijk met hun invasie in Egypte in 1956.’

De tekenen des tijds (lees: dekolonisatie) werden inderdaad niet begrepen. Noch door Springer en zijn luchthartige kameraden daar in de verre oost, noch door ‘onze Minister van Buitenlandse Zaken’. Aan hem, Joseph Luns, is de legendarische beschouwing gewijd die toenmalig pvda-buitenlandwoordvoerder Jacques de Kadt mei 1961 in Tirade publiceerde onder de titel ‘Luns of de ondergang van een politiek handelsreiziger’.

Aanvankelijk neemt de auteur zijn slachtoffer nog in bescherming. ‘Want de heer Luns scheen (…) op een on-Hollandse en verheugende wijze ver verwijderd te zijn van alles wat men onder het begrip “dom” kan samenbrengen. Men kon hem zelfs zijn voortdurende grappigheid moeilijk kwalijk nemen – te minder omdat ze soms tot echte geestigheid steeg – al wist men ook dat ze zijn methode was om, al moppen en anekdotes vertellend, de zakelijke hoofdpunten uit de weg te gaan of te verdoezelen.’

Tot Luns’ minder geslaagde projecten behoorden diens Europa- en Nieuw-Guinea-politiek, die door De Kadt dan ook met precisie worden gefileerd. Waarna de schrijver als slotakkoord met die even treffende als pijnlijke vergelijking voor de dag komt. Joseph Luns als Willy Loman, ‘de hoofdfiguur uit Arthur Millers De dood van een handelsreiziger met zijn afkeer van de werkelijkheid, met zijn neiging om zichzelf wijs te maken dat hij een overal geziene belangrijke persoonlijkheid is, die voor zijn firma onmisbaar is. De politieke handelsreiziger dus, overal zijn anekdotes verhalend, naar relaties en populariteit strevend, ieder van zijn successen vertellend, altijd de moed erin houdend…, tot hij tenslotte uit de zaak wordt gezet. Eigenlijk ook nog een sympathiek man, meer zielig dan slecht.’

Geboortegrond
Luns, de belangrijkste hoofdrolspeler in het Nieuw-Guineadrama, komt in de film van Babette Niemel over Papoeavoorman Nicolaas Jouwe (Koning zonder land) niet voor. Ja, toch. Eén keer zien we hem een paar seconden in zwart-wit voorbijkomen, wanneer hij samen met zijn Indonesische collega Adam Malik anno 1962 het gebouw van de Verenigde Naties verlaat, waar zojuist is onderhandeld over de overdracht aan Indonesië. Buiten staat een nog jeugdige Jouwe met een paar andere Papoea’s vergeefs te demonstreren voor een onafhankelijk Nieuw-Guinea. Luns’ afwezigheid in de film is verklaarbaar, want Koning zonder land is niet bedoeld als een nauwgezette, Andere tijden-achtige reconstructie, maar gaat slechts en passant in op de politieke verwikkelingen en op de loze beloften (zelfbeschikking!) die aan de Papoea-bevolking werden gedaan. Politieke details (zoals de steeds door Luns volgehouden ‘toezegging’ dat Amerika Nederland zou steunen in een eventueel gewapend conflict met Indonesië) komen niet aan de orde in deze documentaire, die vooral een persoonlijke film wil zijn. ‘Een film over een vergeten verhaal,’ aldus Niemel, ‘en tegelijkertijd een film over de tol die een familie moet betalen, die toevallig is aangeraakt door de geschiedenis.’

Naast Nicolaas Jouwe, de Papoealeider die sinds 1962 in Delft woonachtig is, speelt diens zoon Nico een hoofdrol. De laatste tijd krijgt deze steeds meer aanvechting om het land van zijn voorouders te bezoeken – het land dat in gesprekken met zijn vader uiteindelijk altijd weer onderwerp van de conversatie vormt. Nostalgisch zijn de beelden die via de hedendaagse communicatietechniek zo fraai en makkelijk kunnen worden opgeroepen. ‘Kijk, daar stond mijn geboortehuis,’ legt senior uit. ‘Vanaf Jouwe-eiland roeide ik naar school.’

Samen met zijn zus Nancy bekijkt Nico oude foto-albums van hun ouders, van wie moeder in een verzorgingshuis zit en van wie vader aanstonds een andere woning toegewezen zal krijgen. Nancy is al een keer op het vliegtuig gestapt en kreeg ‘kriebels’ over haar lijf toen ze voet aan land zette. ‘Een soort fysieke sensatie. Een ongeschreven laag of zoiets wat heel erg met ziel en emotie en bloed en eeuwenlange banden, … wat een onderdeel van je wordt.’

Melanesiërs
Eigenlijk wil ze heel graag dat Nico die sensatie ook beleeft. Vader, die naar zijn geboortegrond terugverlangt maar het niet meer zal meemaken, ziet Nico liever niet gaan. Wat moet zijn zoon daar tussen de ‘Indonesische machthebbers’? Maar ja, uiteindelijk moet hij het natuurlijk zelf weten.

Waar Luns slechts in een flits voorbijkomt, blijft ook een ander aspect in de film nagenoeg onbesproken. Toch is Jouwes vaststelling dat Papoea’s ‘Melanesiërs zijn, en niets hebben te maken met Indonesiërs’ natuurlijk wel interessant, zo niet essentieel. Andere in Nederland wonende Papoea’s hebben daar in de loop der jaren ook meer dan eens op gehamerd. ‘Het was een administratieve fout van de Nederlandse regering om ons ooit onder Nederlands-Indisch bestuur te brengen. Wij zijn Melanesiërs, geen Aziaten,’ liet mevrouw Ireeuw-Kaisiëpo van de Vereniging van Papoea Vrouwen in Nederland in 1989 in Trouw optekenen. En ook voormalig resident in Nieuw-Guinea, Jan P. K. van Eechoud was zich er maar al te goed van bewust dat, aldus een bespreking van zijn biografie in De Tijd, 1987, ‘de historische koppeling van de kolonie Nieuw-Guinea aan de kolonie Nederlands-Indië antropologisch nergens op sloeg’. Maar de politiek wenste zich van dit soort subtiliteiten niets aan te trekken. Ook een realpolitiker als De Kadt had hier geen oog voor. Of wilde het niet hebben. Nieuw-Guinea zou Nederland alleen maar geld kosten. Weg met die ‘olifant op zolder’.

Zo werden de Papoea’s ‘aangeraakt’ door de geschiedenis en moest Nicolaas Jouwe constateren dat de ‘lofzang van Nederland op ons Papoea-zelfbeschikkingsrecht dus tóch poppenkast bleek te zijn geweest’. Luns bleef gewoon Minister van Buitenlandse Zaken. Pas in 1971 werd hij ‘uit de zaak gezet’.


naar vorige pagina


Webmaster: Chris P. van der Klauw