|
DOODSANGST IN DE VLIEGENDE MISKOOP
Gerhard de Bruyn wil alle slachtoffers van de beruchte Martin Mariners eren
door Felix Wilbrink Fotografie: Nico Kroon - De Kroon Studio De Telegraaf Weekeinde 11 april 1998
Een Martin Mariner landt op het water. Juist daarbij ging het vaak mis omdat het evenwicht naar achteren lag en de neus dus gauw te ver naar voren geduwd werd.
|
Gerhard de Bruyn kan de overheid nog vervloeken om de
aankoop van de tweedehands Martin Mariners in de jaren vijftig. De
Amerikanen noemden ze onheilspellend Crew Killers. En inderdaad
kwamen ze achter elkaar naar beneden. Het toestel met De Bruyn aan
boord stortte bij Indonesië midden tussen de haaien in zee. Nu zoekt
hij contact met mensen die ook met de beruchte Martin Mariners te
maken hebben gehad, om de nagedachtenis van de omgekomenen te eren.
„Ik keek recht in het gezicht van een Papoea en zag dat hij een
enorm bot dwars door zijn neus had. 'Hemel,' dacht ik, 'nu heb ik de
crash met het vliegtuig overleefd en word ik alsnog door die
inboorlingen opgegeten.'"
Gerhard de Bruyn is op zijn 68ste nog steeds een reus van een man.
Zijn machtige borstkas verraadt zijn jeugd als bokser. Een jongen
van sta-vast, die nog met zijn jeugdvriendje Anton Geesink op de
kermis in Utrecht de sterke man aldaar telkens weer op de grond
legde. „Hadden we weer vijf piek verdiend, na een paar keer mochten
we nooit meer terug komen."
In de laatste jaren van de bezetting kroop hij, een blaag nog, onder
de hekken door naar het rangeerterrein waar de volle treinen met
geroofde goederen en voedsel klaar stonden om naar Duitsland te
gaan. De Bruyn voorop om terug te pakken wat al gestolen was.
Natuurlijk ging die jongen na de bevrijding naar de Marine. Want er
was een klus te klaren in Nederlands-Indië.
„Of dat politiek nu juist was of niet. Daar dachten we toen echt
niet over na."
De Bruyn werd het slachtoffer van een van de grootste miskopen uit
de geschiedenis van de Nederlandse defensie. Om Nieuw-Guinea (het
huidige Irian Jaya) te beschermen tegen het steeds opdringeriger
Indonesië kocht men in 1956 in Amerika voor een prikkie (een miljoen
gulden per stuk) 17 Martin Mariner amfibievliegtuigen. Binnen vier
jaar waren er zes verongelukt en één was er gesloopt om met de
onderdelen andere kisten in de lucht te houden. Na het laatste
ongeluk in 1959 in de baai van Patipi, waarbij vijf marinevliegers
om het leven kwamen en De Bruyn als eerste boordwerktuigkundige met
twee anderen maar net de ramp overleefde, werd het toestel
definitief aan de grond gehouden.
De miskleun werd min of meer toegegeven, maar de piloten die zelfs
hun geliefde brevet teruggaven omdat ze niet langer op de Crew
Killers wilden vliegen, werden nooit in ere hersteld. De Bruyn wil
nu het nog kan met alle
|
|
overlevenden en nabestaanden van de Martin Mariners nog eens napraten en de gevallenen herdenken. Want de
dappere jongen van weleer weet wat het is om angst te hebben.
Doodsangst.
„Misschien kwam het wel door die hersenbeschadiging. Opeens
kende ik angst. En dan nog voor zoiets raars. Echt, ik was doodsbang
dat ze me zouden opeten. Ik spreek Maleis en begon direct te roepen
dat we nog radiocontact met de basis hadden gehad en er straks nog
veel meer vliegtuigen zouden komen om mij te zoeken."
„Of de stam die mij had gered werkelijk mensen at, weet ik nog
steeds niet. Het zal wel niet. Mij hebben ze in ieder geval goed
geholpen. Eerst zijn ze de eerste-hulpkist uit het water gaan halen
en later hebben ze me op mijn aanwijzingen verbonden. Hun
medicijnman streek heel zacht over mijn rug en spuugde erop. Alsof
hij al wist dat daar iets mis was gegaan. De artsen aan boord van de
Hr. Ms. Amsterdam die te hulp was gekomen, geloofden het niet. 'Jij
kan je rug niet hebben gebroken, hoe denk je dat te weten?' zeiden
ze. Later werd er een röntgenopname gemaakt. En jawel hoor,
gebroken. De vierde wervel van onderaf."
„Die hersenbeschadiging waardoor ik eigenlijk direct met werken had
moeten stoppen, is pas veel en veel later ontdekt bij een keuring,
toen ik uit de Marine wegging omdat ik niet meer functioneerde. Ik
had ernstige concentratieproblemen, vreselijke hoofdpijnen en... ik
durfde niet meer mee te vliegen."
„Toen die toestellen in 1956 uit de VS werden opgehaald, stonden de
Amerikanen er hoofdschuddend bij te kijken. 'Gaan jullie daar echt
nog in vliegen? Dit zijn Crew Killers.' Dat hebben we geweten.
Iedereen die op die kisten moest, stond doodsangsten uit. Er waren
vliegers die gewoon hun brevet inleverden. Moet je dat eens
voorstellen. Er moet echt heel wat aan de hand zijn voordat een
vlieger zijn brevet teruggeeft. Ook boordwerktuigkundigen weigerden
met die kisten de lucht in te gaan. Van de zestien die er zijn
gekocht , zijn er zes naar beneden gekomen, waarvan vier met
dodelijke afloop. De eerste al op Valkenburg, waar de bemanningen
werden getraind."
„Achteraf gezien is de slechte conditie van die toestellen ook de
schuld van mijn ongeluk. Als de anderen niet zo bang waren geweest
dan had ik nooit op die kist gezeten. Mijn eigen kist was
opgevlogen. Na zoveel vlieguren moesten ze helemaal worden
nagekeken. Mijn vlieguren zaten erop. Ik ging ervan uit dat ik nu
een tijdje op de grond op de basis in Biak zou werken. Die ochtend
ging ik dan ook zonder mijn vliegkleding, maar met mijn uniform van
huis. Op de basis bleek dat de eerste mecano van de P 102 plotseling
heel
erge dunpoep had gekregen. Hij durfde gewoon niet te vliegen."
|
|
•„Woedend was ik toen ik ontdekte dat op het Nationaal Indië Monument in Roermond de namen van een aantal van deze vliegers niet stonden. Ik heb ervoor gezorgd dat dat is goed gekomen. Hier bij dit monument zou ik graag met alle nabestaanden samen een groet brengen." |
„Ook de eerste reserve kreeg het plotseling heel erg aan zijn
maag. Smoesjes waren het. Dus was ik weer aan de beurt. Ik had goede
zin om te weigeren. Maar toen vertelde iemand me dat de commandant
van ons Squadron 321, luitenant-ter-zee vlieger 1ste klasse J.
Adriaanse zelf had gevraagd of ik met hem wilde vliegen. Ik kende
Adriaanse erg goed. Nog van de eerste acties in Indonesië. Een
moordvent. We praatten vaak over onze tijd daar. Voor Adriaanse
wilde ik het wel doen. Dus ik moest weer naar huis om mijn
vliegkleding te halen. Mijn vrouw had het er niet op. Ze vroeg me om
extra voorzichtig te zijn. Ik beloofde haar dat ik zelfs als we
zouden neerstorten, terug zou komen.
„Als het moet, kruip ik naar je terug." Wat een branie had ik nog.
„De eerste dag van de verkenningstocht ging het goed. Een Mariner
had acht man aan boord; een eerste en tweede vlieger, een eerste en
tweede mecano, een telegrafist, een waarnemer en twee
boordschutters. Onze verantwoordelijkheid was het de techniek van
het vliegtuig in de gaten te houden. Als een van de motoren uitviel
moesten wij de propellers in de vaanstand zetten, de olie-druk in de
gaten houden en proberen te repareren wat eventueel stuk ging. Naast
Adriaanse zat luitenant ter zee 2e klasse Bertram.
„Bertram ging voor zijn laatste vlucht voordat hij solo mocht
vliegen. Het werd ook zijn laatste vlucht. Adriaanse had hem al
enkele landingen laten uitvoeren. De tweede mecano zei voor het
ongeluk nog tegen mij dat hij vond dat Bertram bij het landen wel
erg lang met zijn neus naar beneden dook. Het lag bij die
vliegtuigen heel gevoelig hoe je landde. Iets te diep en je dook het
water in in plaats van erop. Dat kwam doordat ze oorspronkelijk
alleen uitgerust waren voor waterlandingen en er later een
landingsgestel aangebouwd was om ook op land te kunnen landen. Het
evenwicht lag daardoor meer naar achteren. Ik dacht er even over om
de kritiek van de tweede mecano aan Adriaanse door te geven. Maar ik
bedacht me toen. Adriaanse had me beslist geantwoord: 'Dat is
pakkie-an vlieger De Bruyn.' Met andere woorden: Waar bemoei je je
mee?"
„We draaiden over de Patipi-baai. Terwijl we overvlogen, zei Adriaanse
nog: 'Tsjonge, wat zitten hier veel haaien.' We keken naar beneden.
Daar zwommen wel veertig van die grote krengen van vier tot zes
meter lang. Er stond een stevig deining. Achteraf vraag je je af of
het verstandig was bij die golfslag te landen. Bertram zette de
landing in, weer met de neus erg diep. Op het laatste moment hoorde
ik Adriaanse nog gillen: 'O, mijn God!' Maar het was te laat."
„De Papoea's vertelden ons later dat we twee keer over de kop zijn
geslagen. Ik werd door de kist geslingerd. Ik voelde hoe ik met mijn
rug en achterhoofd tegen iets aansloeg. Ik had meteen een geweldige
pijn. Of ik bewusteloos ben geweest, ik weet het niet meer, maar
opeens lag ik in het water. Mijn arm en been zaten vast aan een stuk
van het vliegtuig. Om niet mee naar beneden te worden getrokken,
moest ik me bevrijden. Met moeite kon ik mijn arm loskrijgen. Toen
mijn been. Mijn voet zat |
|
vast. Ik rukte en rukte tot ik los kwam. Later bleek dat ik
daarbij twee tenen hebt afgescheurd. Ik bloedde als een rund. Ik was
doodsbang voor die haaien. Door de klap op het water waren ze gevlucht.
Maar ik wist dat het een kwestie van tijd was voordat ze hun angst
zouden overwinnen en op het bloed afkwamen."„En bloed had ik genoeg, het
stroomde eruit. Ik schatte dat als we niet binnen een half uur aan de
kust waren of dat er hulp zou komen, die haaien ons te pakken zouden
krijgen. Ik keek om me heen en zag de andere mecano Koelhuis en
luitenant ter zee Slikker. Zijn zwemvest was oké. Het mijne was geheel
aan flarden. Ik vond een afgebroken benzinetank die op het water dreef
en probeerde daar op te klimmen.
Stom natuurlijk, die dingen draaien rond in het water en ik viel er
steeds af. Aan de achterkant zat een uitsteeksel waar ik me aan kon
vasthouden er stroomde voortdurend benzine uit dat over me heen liep."
„Lekker, die benzine in mijn wonden en in mijn gezicht. Het brandde als
de hel. Later is mijn huid tweemaal helemaal verveld. Volgens mij is dat
door de benzine gekomen. Het allerergste was het om te zien hoe
Adriaanse en Bertram niet uit de cockpit konden komen. Hun riemen zaten
vast en ze waren bewusteloos. Ze deden in ieder geval niets en werden
met het wrak onherroepelijk de diepte in gesleept. Je moet er niet aan
denken dat we ook nog soldaten zouden hebben meegenomen. Soms zaten er
wel veertig mariniers in het toestel. Zomaar los, zonder riemen of
stoelen. Wat een geluk, dat het dit keer niet het geval was."
„Vanuit twee dorpen, Patipi en Rumbaki, zijn die Papoea's op weg gegaan
met zeven prauwen. Het andere dorp heeft Slikker en Koelhuis meegenomen.
Dapper van die lui hoor, want er stond echt een flinke deining. Het zal
niet zonder gevaar voor ze zijn geweest om het water op te gaan. Ik ken
hun namen nog steeds, Arobi, Arif en Kasiwuy. Ze hebben van de Marine
een medaille gehad. Dat zal ze door de latere machthebbers wel niet in
dank zijn afgenomen. Ik vraag me af hoe het met ze gaat. Of ze ook zo
getroffen zijn door de honger en ellende die dat land de laatste jaren
teistert. Ik heb zin om nog eens een heel schip rijst naar dat dorp te
sturen, daar zou ik best wat voor over hebben."
„Woedend ben ik geweest toen ik ontdekte dat op het Nationaal Indië
Monument in Roermond de namen van een aantal van deze vliegers niet
stonden. Zo waren ze de namen van de mannen die met die slechte kisten
voor reparatie op weg naar Nederland waren en verongelukten, maar even
vergeten. Dat is inmiddels goedgekomen. Daar heb ik hoogstpersoonlijk
voor gezorgd. Naar dat monument wil ik met de nabestaanden heen en
gezamenlijk een groet brengen."
En De Bruyn zelf? De robuuste man werd na zijn ontslag bij de Marine
groothandelaar in speelgoed. Hij verdiende een goede boterham en... nam
vlieglessen op kleine sportvliegtuigjes. Om zijn angst te overwinnen.
Voor inlichtingen over een mogelijke bijeenkomst van alle
bemanningsleden en andere betrokkenen bij de Martin Mariner toestellen:
070-5141.204.
|
|