‘De slag bij Vlakke Hoek’
Tekst en research: Rob Bruins Slot
Reportage: Gerda Jansen Hendriks
Interviews in Indonesië: Step Vaessen
Inleiding
'Konfrontasi'
Het was een donkere nacht in
tropische wateren. Zowel aan Nederlandse als aan Indonesische zijde was er
spanning: zal er vannacht actie komen? Die kwam. De ‘konfrontasi’-politiek
van de Indonesische president Soekarno werd uitgevoerd: Drie snelle
motortorpedoboten van de Indonesische marine gingen de avond van de 15de
januari 1962 op weg naar Nieuw-Guinea. De drie schepen zaten volgepakt met
Indonesische soldaten die als infiltrant het Nederlandse gezag moesten
ondermijnen.
‘Het eerste schot was raak.
Toen is waarschijnlijk de brug geraakt en is die commandant overboord
geschoten’, zegt L.C. baron van der Feltz, in de woonkamer van zijn hoeve op
het Veluwse familielandgoed. ‘De arme Matjan Tutul werd van korte
afstand volgepompt met granaten en stond in lichterlaaie’, zo schreef hij
een paar dagen na het treffen aan zijn vrouw. Van der Feltz,
verbindingenofficier op Hr.Ms Evertsen, was een van de
ooggetuigen aan boord van het laatste Nederlands fregat dat dit vijandelijk
schip tot zinken bracht.
‘Goede treffers waren dat’,
zo meent Moersjid, op de achtergrond is het karakteristieke straatgeluid van
Jakarta te horen. Als kolonel van het Indonesische leger bevond hij zich op
dat moment aan dek van één van de twee Indonesische schepen die de Matjan
Tutul vergezelden. ‘Het was spectaculair, omdat de granaten om ons heen
in het water insloegen en grote waterzuilen veroorzaakten. Fantastisch was
dat’. Angst dat ook hij geraakt zou worden, kende hij niet. ‘Als dat het
noodlot is, why worry?’.
Het laatste stukje Indië Gespannen verhoudingen
Op 27 december 1949 verleende Nederland Indonesië haar onafhankelijkheid. Maar het westelijk
deel van Nieuw-Guinea bleef buiten de soevereiniteitsoverdracht. Onder de
naam Nederlands Nieuw-Guinea zou deze verre uithoek van Indië voorlopig nog
onder heerschappij van Den Haag blijven. In eerste instantie om als
vestigingsgebied te dienen voor de Indische Nederlanders die niet in het
nieuwe, onafhankelijke Indonesië wilden blijven en die eigenlijk ook niet zo
welkom waren in Nederland. Het enorme eiland, nog grotendeels onontgonnen,
was een laatste stukje Indië, ver weg van Soekarno. De bevolking bestond uit
Papoea’s en was sterk onderontwikkeld. En daar vond Nederland al snel de
rechtvaardiging voor een verlengde aanwezigheid in de Oost: het klaarstomen
van de Papoea’s voor zelfbeschikking. Na verloop van tijd moest de
Papoeabevolking zelfstandig kunnen kiezen of Nieuw-Guinea zich wel of niet
zou aansluiten bij Indonesië.
Soekarno voelde zich bedot. In 1949 werd hij nog zoet gehouden met de belofte dat er een jaar
later over Nieuw-Guinea zou worden gepraat. Maar tijdens de Nieuw-Guinea
Conferentie van 1950 besloot Nederland vast te houden aan zijn bezit. De
basis voor Soekarno’s 'konfrontasi'-politiek was gelegd. In de twaalf jaar
tussen 1950 en 1962 werd de relatie tussen Indonesië en Nederland gekenmerkt
door toenemende vijandelijkheden als gevolg van de Konfrontasi politiek die
zich als volgt kenmerkte: Nederlandse bedrijven in de archipel werden
onteigend, Indonesië begon aan de opbouw van een groot leger maar ook werden
er als voorproefje steeds vaker infiltranten naar Nieuw-Guinea gestiird. Die
infiltranten moesten daar de bevolking tegen Nederland opzetten. In december
1961 riep Soekarno de Indonesische bevolking op ervoor te zorgen dat de
rood-witte vlag werd gehesen op West-Irian (zoals de Indonesiërs
Nieuw-Guinea destijds noemden) en zich voor te bereiden op een massale
mobilisatie om het eiland te redden ‘uit de klauwen van het Nederlandse
imperialisme’.
Militaire
voorbereidingen ‘De gevlekte panter’
Nederland begon zich ook op
te maken voor de verdediging van Nieuw-Guinea. De legertop diende op
1 maart 1960 een verlanglijst in bij de regering met wat er allemaal nodig
was om het eiland te kunnen behouden. Het kabinet ging akkoord. Maar
omdat het voorzag dat de versterkingen enige tijd in beslag zouden nemen,
besloot het kabinet die periode te overbruggen door het suren van het
vliegdekschip Karel Doorman voor vlagvertoon naar Nieuw-Guinea. Dat
zou de Indonesiërs wel afschrikken en de wereld het signaal geven dat
Nederland de kwestie serieus nam. In februari 1961 zette ook het fregat
Hr.Ms Evertsen koers naar de Oost. Maar had de bemanning het idee
dat ze voor anderhalf jaar naar een oorlogsgebied werd gestuurd?
‘Absoluut niet. Er werd aan
boord ook niet over gepraat’, zo vertelt J. van der Loo. De forse Brabander
diende in 1962 als matroos aan boord van het Nederlandse fregat. ‘Ik denk
dat het politieke bewustzijn toentertijd nog een stuk minder was dan
tegenwoordig. Zeker bij de jeugd’. Officier Van der Feltz had wel een
vermoeden, omdat er al berichten waren over infiltraties. ‘Maar dat was op
kleine schaal, wat activisten in wat prauwen met pamfletten met opruiende
taal. Verschrikkelijk amateuristisch’.
Eind 1961 kon het
Indonesische militair materieel nauwelijks meer amateuristisch worden
genoemd. De Matjan Tutul, Maleis voor ‘gevlekte panter’, was een van
de drie motortorpedoboten (mtb’s) die in de nacht van 15 op 16 januari 1962
richting Nieuw-Guinea voer. De in Duitsland gebouwde boten waren snel en
wendbaar, het neusje van de zalm. De mtb’s ondernamen een poging om een
groot aantal Indonesische infiltranten op Nederlands Nieuw-Guinea aan land
te zetten.
De gepensioneerde admiraal
Soedomo zegt daar nu over: ‘Het bleek dat de infiltraties tot dan toe geen
effect hadden en daarom werd besloten tot een grootscheepse poging’. Als
commandant aan boord van de Hari Mau was hij verantwoordelijk voor de
veilige overtocht naar de kust van Nieuw-Guinea. President Soekarno wilde
een signaal afgeven. ‘De aanval diende als politiek drukmiddel en om de
aandacht van de wereld te trekken’, aldus Soedomo. Commodore Soedarso, die
aan boord van de Matjan Tutul was, zou de opdracht hebben gehad de
Indonesische vlag te planten en Soekarno een handvol aarde uit Nieuw-Guinea
te brengen.
De inlichtingendienst Een bevel
Maar de Marid, de
inlichtingendienst van de Nederlandse Koninklijke Marine, was de Indonesiërs
op het spoor, al lang voordat de drie boten die avond van de 15de
januari vanaf de Aroe-eilanden hun aanval waagden. Vier motortorpedoboten
waren eerder in januari gespot bij hun vertrek uit Tandjong Priok, de haven
van Jakarta. Eén strandde met pech; de Matjan Tutul, de Hari Mau
en de Matjan Kumbang bereikten op tijd de Aroe-eilanden. Daar lag een
bevoorradingsschip met aan boord zo’n honderdvijftig Indonesische
militairen. Ook dat was al bijna een week eerder bekend, zo blijkt uit het
archief van de Commandant Zeemacht Nederlands Nieuw-Guinea. C.J. van
Westenbrugge, in 1962 hoofd van de Marid op Nieuw-Guinea, diept de berichten
veertig jaar na dato nog bijna woordelijk uit zijn geheugen op. Op het
eiland Biak had de Marid een grote luisterpost. ‘Die draaide vanaf 1961 op
volle sterkte en ik kreeg de gegevens die zij verzamelden drie keer per week
met het vliegtuig toegestuurd’.
De Indonesiërs vermoedden
wel dat ze niet onopgemerkt bleven. ‘De Hollanders wisten dat er een
grootscheepse landing zou plaatsvinden. Daarom werden de verkenningsvluchten
geïntensiveerd’, zegt Soedomo. Volgens hem was de aanval niet verraden, het
was gewoon een grote operatie. En zoiets bleef niet onopgemerkt. ‘Iedereen
in Jakarta wist dat er in een week tijd iets ging gebeuren in West-Irian’.
Maar als de Indonesiërs wisten dat de operatie was ontdekt waarom werd de
aanval dan doorgezet? Zowel Moersjid, die het grote aantal infiltranten
aanvoerde, als Soedomo zijn eensluidend in hun antwoord: ‘Het was een bevel.
We waren militairen’. Het was de bedoeling dat er om middernacht op 15
januari een landing plaats zou vinden en dus moesten ze er maar het beste er
van maken.
'Direct Vernietigen' Operatie ‘Patria’
De commandant van de
Nederlandse strijdkrachten op Nieuw-Guinea in Hollandia stuurde op 11
januari 1962 een bevel aan de task unit waarin de Evertsen opereerde:
‘Voorkom het vestigen van een Indonesisch bruggenhoofd, zodat geen extra
druk bij eventuele besprekingen kan worden uitgeoefend’. Hollandia ging er
vanuit dat de honderdvijftig militairen waarschijnlijk in het weekend van 13
en 14 januari een aanval op Kaimana zouden doen, in het zuiden van
Nieuw-Guinea. Ze zat er maar een dag naast.
Operatie ‘Patria’ trad in
werking. Het garnizoen in Kaimana werd versterkt met marinierseenheden. Het
aantal verkenningsvluchten boven Nieuw-Guinea werd opgevoerd. Waar normaal
gold dat er niet mocht worden gevuurd, voordat de vijand eerst had
geschoten, ging er nu een speciale instructie uit: ‘Indien mtb’s binnen uw
verantwoordelijkheidsgebied, direct vernietigen’. Uit hetzelfde bericht:
‘Alle andere schepen kleiner dan landing craft tanks, optreden als tegen
prauwen’, hetgeen betekende enteren en opvarenden aanhouden. Hiermee wordt
duidelijk dat de drie motortorpedoboten werden verwacht en dat ze dus in
feite al bij voorbaat ten dode waren opgeschreven. Om niet te laten merken
dat ze wist dat de Indonesiërs zouden komen, ging de marine zelfs in op een
afleidingsmanoeuvre bij het eiland Gebe. Nadat de Evertsen zich daar
voldoende had laten zien, werd er volle kracht zuidwaarts gevaren, richting
Kaimana.
De slag bij Vlakke Hoek De Matjan Hutul zinkt
Om zeven minuten over
halftien op de avond van de 15e januari meldde het Nederlandse
Neptune verkenningsvliegtuig BIAK-5 dat het boven drie met hoge
snelheid varende boten vloog. Ze bevonden zich op dat moment zo’n dertig
mijl uit de kust van Nieuw-Guinea, ter hoogte van ‘Kaap Vlakke Hoek’.
Vrijwel meteen gaf de commandant in Hollandia het bevel ‘illuminate and
attack’. Het vliegtuig maakte een duikvlucht, wierp lichtpijlen af en
probeerde met de boordmitrailleur te schieten. De pijlen ontbrandden niet en
de mitrailleurs weigerden. Bij een tweede poging werd de Neptune vanaf één
van de mtb’s onder vuur genomen.
Voor de Nederlanders was
dat het teken om massaal in de aanval te gaan. Het vuur van de Evertsen,
die paraat was, trof de Matjan Tutul met het eerste salvo. De
brandende Tutul voer op volle kracht door, de beide andere mtb’s
draaiden om. Om de achtervolging in te zetten, moest de Evertsen voor
de Tutul langs, deze zag er echter nog niet zo beschadigd uit. De
commandant van de Evertsen had tijdens de Tweede Wereldoorlog zelf
ervaring opgedaan op een mtb en wist dus waartoe het schip in staat was. Hij
besloot de Matjan Tutul daarom tot zinken te brengen. Alle officieren
aan boord, ook commodore Soedarso, vonden daarbij de dood.
Vervolgens werd de
achtervolging ingezet op de andere twee, vluchtende, boten. Eén werd van
grote afstand nog geraakt, de ander voer op een rif. De Evertsen voer
terug naar de plek waar de mtb was gezonken en haalde rond de vijftig
overlevenden en één dode aan boord. De gevangenen werden verzorgd en gevoed
op het helikopterdek. De scheepsarts kon direct aan het werk met het
afzetten van restanten van afgerukte benen. Aan boord overleden nog twee
zwaargewonden. De volgende ochtend werden de opgepikte drenkelingen aan land
gezet bij Kaimana, hun vermoedelijke doel en overgedragen aan de politie.
De politiek reageert Moersjid vloekt in het
Nederlands
Door het tijdsverschil was
het in Nederland nog de middag van 15e januari, toen de eerste
berichten over het gevecht binnenkwamen. Diezelfde avond belegde het kabinet
een spoedzitting. De regering besloot de diensttijd van de in Nieuw-Guinea
dienende militairen te verlengen. Verder werd overwogen de zaak officieel
onder de aandacht van de Veiligheidsraad te brengen, maar die stap zou de
mogelijkheid van informeel overleg met Indonesië over Nieuw-Guinea in gevaar
brengen. Daarom werd afgewacht wat Indonesië zou doen, maar ook Soekarno
kaartte het incident niet officieel aan in New York. Buiten de
Veiligheidsraad om brachten beide partijen alleen de Secretaris-Generaal van
de Verenigde Naties op de hoogte.
Intussen had de commandant
strijdkrachten in Hollandia laten weten dat hij klaar was om de confrontatie
met Indonesië voort te zetten tot in de haven van de Aroe-eilanden:
‘Voornemens dinsdag 16 januari bij daglicht Indonesische oorlogsschepen
nabij uitgangsbasis op Aroe-eilanden aan te vallen’, zo zond hij in zijn
codebericht aan de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten in Den Haag. Die
reageerde alert en liet drie uur later weten: ‘Waardeer uw begrijpelijke
reactie. Ben echter na overleg met regering van mening dat door u
voorgestelde tegenaanval op dit moment niet verantwoord is, omdat geen
daadwerkelijke landing heeft plaatsgevonden’.
In Indonesië bracht kolonel
Moersjid verslag uit aan generaal Nasoetion, de bevelhebber van de
landmacht. Die gaf hem vervolgens te verstaan dat hij zelf maar naar
Soekarno moest gaan met het slechte nieuws. Moersjid is daarover nog altijd
verbolgen. Net als over de manier waarop de zaak was aangepakt. Zonder
luchtsteun hadden de mtb’s geen kans. In Bogor, waar Soekarno vergaderde met
het Oppercommando voor de verovering van West-Irian, maakte hij de generaals
voor gek uit. ‘Ik heb het in het Hollands gezegd, want als er gevloekt moet
worden, is het beter als je dat in het Nederlands doet. Ik vind dat
smakelijker’.
De agressor Een mtb zonder torpedo’s
Dat de eerste aanval van
het Nederlandse verkenningsvliegtuig mislukte, zorgde ervoor dat de
Indonesiërs feitelijk als eersten vuurden. Een geluk voor Nederland, dat
daarmee de actie internationaal makkelijker kon verantwoorden. Ondanks het
uitvaardigen van de opdracht alle motortorpedoboten te vernietigen, kon Den
Haag het vuren van de fregatten afdoen als het antwoord op Indonesische
agressie.
Achteraf bleek dat de
Matjan Tutul op 15 januari geen torpedo’s aan boord had. Engeland had
geweigerd die te leveren vanwege het conflict rond Nieuw-Guinea. Bovendien
zaten de drie mtb’s zo vol met infiltranten dat er aan boord nauwelijks
ruimte was geweest om ze op te slaan. ‘Een motortorpedoboot zonder torpedo’s
is natuurlijk een groot risico’, zegt ook Soedomo nu. Daarom moest een
gevecht met de Nederlandse schepen worden voorkomen. Op het moment dat de
aanval van de Neptune mislukte, gaf hij de opdracht niet te schieten en om
te keren. Het was de bedoeling de lampen te ontsteken en normaal in
internationale wateren te varen. ‘Misschien was de situatie anders geweest
als er niet was geschoten. Het ging om discipline. Ik had een order gegeven
en toen is er toch een jongen gaan schieten, misschien uit opwinding. Dat
was fataal’.
Soedomo, opgeleid in Den
Helder en naar eigen zeggen een klasgenoot van de commandant van de
Evertsen, maakte ondanks de dramatisch verlopen poging promotie. Hij
werd aangesteld als bevelhebber van de schepen die betrokken zouden worden
bij de invasie van Nieuw-Guinea die was gepland voor later in 1962. Tijdens
een grootscheepse amfibische landing zouden 15.000 mariniers en 30.000
soldaten aan land worden gezet. ‘Ik had 120 schepen onder mij. Tegen vier
jagers, twee fregatten en drie onderzeeërs van Nederland’. Nadat Amerikaanse
verkenningentoestellen die enorme vloot hadden zien liggen, zetten ze
Nederland onder druk om via onderhandelingen een akkoord te bereiken, zo
beweert Soedomo. Rond die tijd had de top van het Nederlandse leger al geen
zin meer in een oorlog om Nieuw-Guinea. Ze drong er bij de regering op aan
snel een politieke oplossing te bewerkstelligen. Nederland bereikte op 15
augustus 1962 een akkoord met Indonesië dat vervolgens de invasie
afgelastte.
BRONNEN:
Archief materiaal
Archief Ministerie van Algemene Zaken
Archief Commandant Zeemacht Nederlands Nieuw-Guinea, Centraal Archievendepot, Rijswijk
Postenarchief Australie, Ambassade Canberra, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag
Archief Centrale VeiligheidsDienst Nieuw-Guinea (CVD), Algemeen Rijksarchief Den Haag
Archief Ministerie van Koloniën en haar opvolgers, dossierarchief, Algemeen Rijksarchief, Den Haag.
Ir S.H. Visser, ‘Hoe het groeide’. Collectie Visser, Algemeen Rijksarchief, Den Haag
Geinterviewden:
J. van der Loo, matroos a/b Hr.Ms Evertsen
L.C. baron van der Feltz, verbindingenofficier a/b Hr.Ms Evertsen
C.J. Van Westenbrugge, hoofd Marine Inlichtingen Dienst (Marid) te Hollandia
L.M. Schipper, Centrale VeiligheidsDienst (CVD) Nieuw-Guinea
Soedomo, flottieljecommandant a/b Hari Mau
Moersjid, aanvoerder compagnie infiltranten
LITERATUUR: R.E. van Holst Pellekaan, I.C. de Regt en J.F. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea’s. De Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1960-1962 (Amsterdam 1990).
John Jansen van Galen, Ons laatste oorlogje (Weesp 1984)
Dr. P.B.R. de geus, De Nieuw-Guinea kwestie. Aspecten van buitenlands beleid en militaire macht (Leiden 1984)
Bob de Graaf en Cees Wiebes, Villa Maarheeze. De geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland (Den Haag 1998).
Webmaster: Chris P. van der
Klauw |