Morning Star - officële vlag van West Papua

 

Welkom
Verantwoording
Fotogalerij
Handige Links
Reageer
Gastenboek
De Judas-kus
NieuwGuinea in media
Prikbord
Bezoekersbijdragen



 



naar vorige pagina 

Kennismaken met Frans Peereland

Frans Peereland: opgegroeid tussen de koppensnellers

Frans Peereland woont al ruim veertig jaar in alle kalmte in een ruime eengezinswoning in Hardinxveld-Giessendam. Een groot verschil met z’n kindertijd, waarin hij opgroeide tussen de ‘koppensnellers’ in Nieuw-Guinea.

Frans, in 1935 geboren in Sukabumi op West-Java, heeft Indisch en Fries bloed in z’n aderen. Z’n vader studeerde in de jaren dertig aan de Cultuurschool Landbouw en Veeteelt. In 1938 werd hij uitgezonden door de Stichting Immigratie Kolonisatie Nieuw-Guinea. ‘Hij vond een stuk grond van zo’n twaalf hectare in Pasir Putih, dat geschikt moest worden gemaakt voor de teelt van gewassen en veeteelt. De bevolking moest gestimuleerd worden om een landbouwbedrijf te beginnen.’

Onbegrensde mogelijkheden

Voor iemand met doorzettingsvermogen bood het land onbegrensde mogelijkheden. Frans: ‘Eerst moesten de woudreuzen worden gekapt. Weken achtereen hoorde ik het oorverdovende lawaai van brekende stammen en takken en het schelle geroep van allerlei soorten vogels die angstig op die geluiden reageerden. Van het bamboehout dat werd gekapt heeft m’n vader een eenvoudig huisje op palen laten maken. Maar je kon het hout ook gebruiken voor waterleidingen, bruggen, afrasteringen en vloeren.’

Het vinden van geschikt personeel was nog niet zo makkelijk. ‘Het heeft moeite gekost om de mensen vast te houden. Het waren primitieve mensen. De inboorlingen zijn niet gewend om bij een baas te werken. Die komen en gaan wanneer ze willen.’

Pinda’s

Na een jaar kappen kon eindelijk worden begonnen met de aanplant van maïs, pinda’s en zoete aardappelen. Er waren nogal wat aanloopproblemen. Frans: ‘De gewassen werden aangevreten door de wilde zwijnen. Daarom moest eerst een omheining worden getimmerd.’

Het fokken van kippen (Rephorn kippen) werd op de proefboerderij uiteindelijk de belangrijkste bron van inkomsten. Vanuit Australië werden eendagskuikens geleverd. Een grote ren bood plaats aan zo’n duizend parelhoenders. Frans: ‘Later kwamen er ook geiten, een stier en twee koeien.’

‘De producten die m’n vader verbouwde werden door Chinezen naar Singapore verscheept. Vooral met de pinda’s verdienden we goed. En ook de maïs was in trek. De rebung bamboescheuten werden in Singapore ingeblikt.’

School

Mooie herinneringen heeft Frans aan z’n schooltijd in Manokwari. ‘Ik werd weggebracht door Isir, één van de werkers op het bedrijf van m’n vader. Eerst twee kilometer te voet en daarna met de fiets over de verharde weg. Na schooltijd verbleven we vaak bij de winkel van een Chinees. Hij heette Oko Hap Tik. Die man was heel slim. Als wij aan het knikkeren waren, liet hij z’n struisvogel los. Die slikte al die knikkers in. De volgende dag verkocht ie de schoongemaakte exemplaren weer.’

‘In m’n jeugd ging ik altijd bij mijn buurvrouw spelen. Die had ook nog een zoon: James. Hij woont tegenwoordig in Arnhem en ik heb nog steeds contact met hem. Ik leefde tussen de koppensnellers. Daarom spreek ik nog steeds hun taal. Je had verschillende stammen. Ze hadden daarvoor bijna nooit contact gehad met de bewoonde wereld. Die zaten meer aan de kust, die waren meer ontwikkeld, De Arfakkers –de koppensnellers- waar ik tussen zat, waren niet ontwikkeld. Die hebben hun eigen traditie. Ze hadden geen kleren, ook geen geld.’

Verraden

Op 12 april 1942 werd Manokwari bezet door de Japanners. Frans: ‘Drie maanden later kwam de Japanse militaire politie bij ons aan de deur voor ondervraging. M’n vader en buurman Maass, de vader van James, zijn opgepakt. De reden was dat wij een paar dagen onderdak hadden geboden aan een militiesoldaat, die aansluiting zocht bij zijn groep in de jungle. De militie vocht tegen de Japanse bezetter. De militiesoldaat was in uniform en verraden door één van de Arfakkers, die bij ons in dienst waren.’

Vader Peereland en buurman Maass werden overgebracht naar de stad, waar ze een paar dagen vastgehouden. ‘M’n moeder en ik zijn op een gegeven moment gaan zoeken. Uiteindelijk hebben we hem door tussenkomst van een bekende Papoea gevonden: hij was gemarteld. Hij zag er erg gehavend uit door alle ondervragingen. Drie dagen later kwamen we weer terug om hem nog een keer te bezoeken. Maar toen was ie verdwenen. Ik heb hem nooit meer teruggezien. Buurman Maass is later verongelukt bij een bombardement.’

‘Ik bleef over met m’n moeder. Er was ook nog een meisje: Thea. Haar ouders woonden in de stad en zijn later bij het bombardement omgekomen. Later moesten we weg van het huis. Ook van de dieren is niks meer overgebleven.’

‘M’n moeder is later ook opgepakt. Het was een represaille, omdat de militairen in de jungle zich niet wilden overgeven. We zijn overgebracht naar het kamp Hatam, in het binnenland. We kregen weinig te eten. Er was ook geen medische behandeling. Geen dokter, niks. Af en toe kregen we wat rijst. De doden werden niet begraven, maar gewoon neergelegd in het bos. Totdat ze werden opgegeten door de wilde dieren. M’n moeder en m’n pleegzusje zijn door alle ontberingen in het kamp overleden. Samen met twee andere personen heb ik het kamp overleefd. Ik was zeven jaar.’

Zwervend bestaan

‘Na de dood van m’n moeder ben ik gaan zwerven. Om niet te verhongeren, moest ik voedsel stelen. Ik werd opgepakt en opgevangen door de Arfakkers. Dat heeft niet lang geduurd. Ik ben er weer weggegaan, liep in de jungle een infectie op en kwam uiteindelijk terecht op een Amerikaanse basis in Sansafoor. In een noodziekenhuis hebben ze me behandeld tegen de tropische ziekte Berry Berry en tegen ondervoeding en malaria. Toen ik weer een beetje genezen was, ben ik overgevlogen naar Hollandia, waar ik werd opgevangen door mevrouw Maass. Samen met haar zoon James ben ik gaan zwerven. We sliepen bij de Amerikaanse troepen. En toerden rond in die grote vrachtauto’s. Het was hartstikke leuk. We kregen ook eten van de soldaten. Mevrouw Maass deed helemaal geen moeite om ons op te sporen. Ze had het te druk met haar werk in een doorgangshuis.’

Op een gegeven moment zijn Frans en James toch opgespoord. ‘We werden meegenomen naar Kota Nica in Hollandia. Daar was inmiddels een gouvernements-weeshuis opgericht. ‘De kinderen kwamen overal vandaan. We gingen weer naar school. Na drie jaar werd het weeshuis opgedoekt. Degenen die nog familieleden hebben gingen terug naar hun familie. Degenen die geen familieleden hadden, ja….wat moet je ermee? De directrice, een zekere mevrouw Ank, heeft ons meegenomen naar Manokwari. Naar de plaats waar ik gewoond had. Ik ben gaan wonen bij een kennis van mijn vader, mevrouw Mullham. Haar vader was geïnterneerd, omdat ie een Duitse naam had. Ik werd daar goed verzorgd, ging naar school. Ik haalde brandhout en ging ’s avonds naar het strand om vis te kopen. Als bijverdienste leverde mijn moeder eten buitenshuis, die ik vervolgens moest bezorgen.’

In 1952 was Frans klaar met school. ‘Ik had geen werk. Mijn pleegvader was chef van de PTT. Na de lagere school heb ik een tijdje gewerkte bij m’n pleegvader, die werkte als radiotelegrafist. Ik hielp hem bij het aanzetten en onderhouden van stroomaggregaten. Maar hij vond het toch beter dat ik ging studeren. Ik tekende een driejarig contract bij een bedrijfsschool in Sorong: twee jaar theorie, één jaar verplicht werken. Daar heb ik het timmervak geleerd. Later heb ik ook nog een cursus weg- en waterbouw gedaan. Toen was ik een volleerd dagloner.’

De dagloners waren jonge kerels, meest vrijgezellen. ‘Ik verdiende niet veel. Als ik een keer meeging met een boring, kreeg ik een toelage.’ Het werk beviel hem maar matig. Hij ging weer terug naar Manokwari, naar de familie Mullham. ‘Ik vond werk bij de RWD, waar ik een jaarlang op de tekentafel heb gewerkt. Na een jaar werd ik toezichthouder in de buitendienst, ofwel opziener. Ik vond dat fantastisch werk. In Sorong heb ik meegebouwd aan patiëntenhuisjes voor mensen met lepra en later geholpen bij de stadsuitbreiding. In de buurt Marakwari kreeg hij werk bij het opzetten van een proefboerderij. De inboorlingen werden in natura betaald met tabak, rijst, kapmessen en cornetbeefblikjes.’

In Hollandia werkte Frans Peereland aan een nieuwbouwproject van de Hollandse Beton Maatschappij (HBM). ‘Die bood me een groot salaris, onder de voorwaarde dat ik naar Nederland zou gaan. Mensen die mij waren voorgegaan, vertelden enthousiaste verhalen. Ik ging, in de verwachting dat ik weer terug zou keren naar Nieuw-Guinea. Ik kwam terecht in Gilze-Rijen. Al gauw bleek dat ik niet terug kon, vanwege de politieke situatie’

Peereland moest in militaire dienst. In het Noord-Duitse Seedorf zat hij bij de parate aan- en afvoertroepen. Z’n diensttijd werd zelfs nog verlengd vanwege de Berlijn-crisis. Na z’n diensttijd werkte bij heel veel verschillende bazen: een kleine aannemer in Tilburg, een autobedrijf in Breda. Vervolgens ging hij aan de slag als eerste timmerman bij de gemeente Rotterdam en later bij de gemeentelijke bibliotheek. ‘Onderdeel van mijn werk was het maken van kistjes, die ze gebruikten om boeken naar filialen te brengen. Ik heb speciaal multiplex gekocht en via zwaluwstaarten zo sterk gemaakt, dat ze bijna niet kapot konden.’

Maar Frans wilde hogerop. Met een grote dosis doorzettingsvermogen deed hij in de avonduren een opleiding voor aspirant bouwkundig opzichter/tekenaar. Hij kwam terecht op de tekenkamer van Gemeentewerken en werkte mee aan grote projecten, zoals de restauratie van de oude Delfshaven en het kapot gebombardeerde Schielandhuis. In 1972 kwam Frans terecht bij het Gemeentelijk Woningbedrijf Rotterdam. Tot aan VUT werkte hij op een afdeling die zich bezighield met het systematisch beheer en onderhoud in de stadsvernieuwingswijken van Rotterdam.

Frans Peereland

Peereland heeft niet zoveel behoefte om nog een keer terug te gaan naar Nieuw-Guinea. ‘Ik ken er niemand meer. Papoea’s zie je bijna niet meer in de stad. Het gebied is gecultiveerd.’

Frans Edaven Peereland opgegroeid in Nederlands Nieuw-Guinea nu bij de Centraal Bibliotheek Rotterdam in de Collectie geschiedenis. Het levensverhaal, voorzien van veel foto's in zwart-wit en kleur, van Frans Edaven Peereland (26 maart 1935-), opgegroeid in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, dat hij op 24-jarige leeftijd noodgedwongen moest verlaten. In Nederland bouwde hij een nieuw bestaan op.

Voor de verhalen van Frans Edaven Peereland klik hier


naar vorige pagina 

Ook voor reacties op deze herinneringen kun je terecht op het prikbord/forum.