Bamboe business
door Frans Peereland,
Vertrokken van Sukabumi Indonesië Juni 1938
In 1938 vertrok onze familie naar Nieuw Guinea.
Wij behoorden tot een groep van 12 gezinnen voor wie dit land onbekende
mogelijkheden verborg mits je van doorzetten en aanpakken wist.
Mijn vader, Rudolf Peereland, kocht een stuk grond, een bamboebos van
enkele hectaren, bij Pasir Poeti 12 km van de stad Manokwari. Van bamboe
valt van alles te maken zo redeneerde hij. Huizen, waterleidingen,
bruggen en afrasteringen, somde mijn vader op. Wij hadden alleen nog
mankracht nodig om het land te ontginnen.
Vlak bij het perceel lag Ajambori dat door een Arfak stam werd bewoond.
Met behulp van deze Papua's kapte mijn Pa een open plek en bouwde er een
eenvoudig onderkomen op palen.
Nadat wij een dak boven ons hoofd hadden gefabriceerd brak de volgende
fase aan: het kappen van de woudreuzen. Weken achtereen hoorde ik
oorverdovende lawaai van brekende stammen en takken en het schelle
geroep van allerlei soorten vogels die angstig op de geluiden
reageerden.
Direct naast ons huisje stond een enorme boom die deels door de bliksem
was aangetast. Dit exemplaar hadden mijn ouders lange tijd gemeden omdat
ze moeilijk konden inschatten hoe de gigant precies zou vallen. Deze
kwestie leverde verhitte discussies op met buren en vrienden. "Ja
allemaal makkelijk praten" beëindigde mijn Pa doorgaans de gesprekken,
waarna hij met zijn onderarm in slowmotion uitbeeldde hoe de woudreus
ons huis zou pletten.
Uiteindelijk brengen de Arfakkers (inboorlingen) de oplossing. Al
dat gepraat leverde niks op, vonden ze. Gewoon de bijl erin was hun
motto. Nadat ze een flink stuk van de stam hadden bewerkt, vertrokken ze
naar hun dorp.
Die nacht deed ik geen oog dicht uit angst dat de kolos mij in mijn slaap
zou verrassen.
Maar godzijdank, pas de volgende dag kwam hij met een donderend geraas
naar beneden.
Helaas legde de boom zich pal voor onze voordeur ten ruste, zodat mijn
vader de ingang tijdelijk
naar de achterkant moest verplaatsen.
Op de vrijgekomen grond verbouwden mijn ouders maïs, sojabonen, pindas,
die ze later verkochten aan een coöperatie of aan een Chinese handelaar.
Deze Haptik ontpopte zich als een groot afnemer van onze reboeng, de
jonge scheuten van de bamboe plant. Zijn toko in Manokwari fungeerde op
een gegeven moment als opvangplek waar ik na schooltijd kon bijkomen.
Rond tweeën verscheen Isier die mij altijd afhaalde van School. Hij
zette mij achterop de fiets en we reden de verharde weg af naar Pasir
Poeti naar huis. De laatste twee kilometer legden we te voet af over een
moeilijk begaanbaar bospad.
Als het geregend had en het pad modderig was werd ik gedragen want mijn
schoenen en kleren mochten niet vuil worden. Het rijwiel werd bij
een papuagezin ondergebracht dat langs een verharde weg woonde.
Kwam ik thuis dan zag ik mijn ouders zwoegen.
Ze overleefden beiden de oorlogsjaren niet.
Pas jaren later kreeg ik in de vorm van een paar foto's weer iets
tastbaars over die tijd in handen van mijn oom, die vlak voor de tweede
wereldoorlog naar Europa was vertrokken.
Frans Edaven Peereland
|