Joseph Ignam
Van: Henk Bartels
Date: 8 januari 2010
Time: 20:25:56
Ruim een halve eeuw geleden maakte ik in
Hollandia-Haven kennis met Joseph Ignam, een vijftienjarige papoeajongen. Hij
was het oerwoud ontvlucht en beproefde zijn geluk in de stad. En dat was hem erg
tegen gevallen. Hij stortte zijn hart bij mij uit en ik schreef er toen een
artikel over, getiteld 'Joseph Ignam op zoek naar geluk.' Dat artikel is
destijds gepubliceerd in het maandblad 'Alle hens.'
Het heeft mij altijd dwars gezeten dat
ik toen niet in de gelegenheid was om iets voor die jongen te doen. Maar in mijn
boek 'Tamara' heb ik -zij het weliswaar in mijn fantasie- opnieuw
mijn hand naar hem gereikt en hem een beetje geluk geschonken.
Henk
Bartels
|
Joseph Ignam op zoek naar gelukMistroostig zat hij op het vlondertje bij de haven. De grote zwarte ogen in het donkere gezicht staarden weemoedig over de Humboldtbaai, totdat zij een grote motorboot ontwaarden. Er kwam een gespannen uitdrukking op zijn gezicht en met strakke blik volgde hij de sierlijke bewegingen van het vaartuig, totdat het zich oploste in de wazige verte.
|
Daar ergens in de verte lag zijn kampong. Daar woonden zijn ouders, broers en
zusters. En daar speelden zijn makkers nog in het mulle zand onder de
klapperbomen, nog onbewust van de grote andere wereld, de wereld van de blanke
mensen. Een wereld met veel mogelijkheden, maar ook met moeilijkheden. Dat had
hij, Joseph Ignam, al ondervonden in de veertien dagen die hij in de stad had
doorgebracht. De oude mannen in de kampong hadden hem vaak verteld van het
andere leven in de steden en van de mogelijkheden die er waren weggelegd voor
pientere jongens zoals hij. Ze hadden hem ook verteld van het grote geheim. Het
geheim waardoor de blanken een goed leven konden leiden en waardoor velen rijk
waren geworden, rijk aan bezittingen en in aanzien. Hij was een en al oor
geweest en hij had zich stellig voorgenomen dat hij eens naar de wereld van de
blanken zou trekken, als zich die kans zou voordoen. Toen hij de oude mannen had
gevraagd wat dan toch het grote geheim was en hoe hij het in die vreemde wereld
zou kunnen vinden, hadden ze het hem niet kunnen vertellen. Zij wisten het zelf
niet.
En toen was heel onverwacht de kans gekomen en hij had hem gegrepen. Een
rondreizende Chinese handelaar, Chiwong, was in hun kampong gekomen. Die had ’s
avonds zitten praten bij de mannen, bij het houtvuur op het kampongplein.
Chiwong had veel en enthousiast verteld van de mooie steden met stenen huizen en
harde wegen. Hij had ook verteld van de grote toko’s, de auto’s en…. van het
grote tekort aan arbeidskrachten bij de verschillende grote ondernemingen. En
bij die woorden was hij, Joseph, die op een afstandje had zitten luisteren,
levendig opgesprongen. ‘Maar dan kan ik daar toch gaan werken!’riep hij
enthousiast. En tot Chiwong, die hem bij die uitroep belangstellend aankeek, zei
hij: ‘Kan ik met u mee als u morgenochtend weer vertrekt? U weet de weg naar die
andere wereld en…’ Lachend zei Chiwong: ‘Natuurlijk, natuurlijk, jongens zoals
jij kunnen ze daar goed gebruiken. Je verdient in het begin niet veel en je zult
er hard voor moeten werken. Maar er zijn daar voor jou veel mogelijkheden. Maar
wees ook voorbereid op veel moeilijkheden in die voor jou vreemde omgeving. En
vraag eerst maar eens of je van je ouders wel zo ver weg mag.’
De tocht naar ‘de andere wereld’ was niet eenvoudig geweest. Te voet moesten
lange afstanden worden afgelegd over de smalle slingerpaadjes in het dichte
oerwoud. En hij moest daarbij een deel van de bagage van Chiwong dragen. Ze
liepen vrijwel hele dagen door en bij het invallen van de duisternis zochten ze
een geschikt plekje tussen de dichte begroeiing om er te rusten en te slapen.
Toen ze na twee dagen lopen bij een smalle rivier kwamen, met aan de rand
daarvan een kampong, kocht Chiwong van een kampongbewoner een prauw. En daarmee
werd de tocht over het water voortgezet. Dat ging veel vlugger en ze hoefden nu
niet meer met bagage te sjouwen. Volgens Chiwong, die de omgeving eerder had
bezocht, liep de rivier regelrecht naar de stad Jayapura, het doel van hun reis.
Maar het duurde daarna toch nog enkele dagen voordat ze het oerwoud achter zich
konden laten. Joseph zag ineens een enorm groot water. En dat was volgens
Chiwong de Humboldtbaai, met aan de rand daarvan de hoofdstad Jayapura.
Langzaam peddelden ze langs de zijkant van de baai in de richting van de stad.
Joseph keek zijn ogen uit. Verbaasd keek hij naar de grote schepen die er
gemeerd lagen. En toen ze de wal naderden keek hij met grote ogen naar de stenen
huizen en grote gebouwen. Hij had in zijn leven alleen nog maar hutten van hout
en riet gezien. Het rumoer in en om de haven en het beeld van rijdende auto’s,
bromfietsen en fietsen verbijsterde hem even. En met verbazing keek hij naar de
mensen in de straten. Ze waren allemaal goed gekleed en sommigen droegen volle
tassen met allerlei koopwaar. Zouden al die mensen ‘Het grote geheim’ al hebben
ontdekt? Chiwong begeleidde hem naar een gebouw bij de haven, waar hij moest
zijn voor werk. Een man achter een groot schrijfbureau vroeg hem iets, wat hij
niet kon verstaan. Maar Chiwong kwam hem te hulp en vertaalde de vragen en
antwoorden. Hij kon de volgende dag gaan werken in de haven en hij kreeg
onderdak aangeboden in een gezamenlijke slaapbarak in het havengebied. Toen
alles was geregeld namen Chiwong en hij afscheid van elkaar. Hij stond nu alleen
in de grote andere wereld en moest op zoek naar ‘Het grote geheim’.
De volgende dag, ’s ochtends heel vroeg, ging hij aan het werk in de haven.
Tezamen met tientallen andere jongens moest hij een groot schip gaan lossen en
laden. Er moesten honderden zware kisten en zakken van boord worden gehaald en
op de kade worden opgestapeld. Dat was erg zwaar werk. Na een paar uur gutste
het zweet hem van het voorhoofd. Van de ‘voorman’ mocht er maar om de twee uur
tien minuten worden gerust. En toen de lading van het schip was gelost, moest er
andere lading aan boord worden gebracht. Tegen het einde van de werkdag deden al
zijn spieren pijn en waren zijn handen gezwollen van de krachtsinspanningen.
Uitgeput liet hij zich in de slaapbarak op zijn bed laten vallen. Hij sliep aan
een stuk, totdat hij ’s ochtends om zes uur werd gewekt voor de volgende
werkdag. En dat was ook weer een heel zware werkdag. Met opeengeklemde tanden
probeerde hij het vol te houden, terwijl zijn knieën aan het einde van de dag
knikten van vermoeidheid. Dat ging zo dagenlang achter elkaar door en af en toe
moest er ook ’s nachts worden gewerkt, omdat een schip ’s ochtends vroeg weer
wilde vertrekken. Het zware werk leek hem te slopen. Hij was soms zelfs te moe
om in het gezamenlijke eetzaaltje te gaan eten. En na veertien van die zware
werkdagen wist hij dat hij het niet meer kon volhouden. Dit werk was hij niet
gewend. Misschien was hij ook nog te jong en te tenger gebouwd voor dit
loodzware werk. En hij gaf het op. Hij stapte naar het kantoortje en vertelde
daar dat hij er mee stopte. Zijn verdiende geld kreeg hij meteen mee.
Toen hij daarna buiten liep, haalde hij opgelucht adem. Hij zocht aan de
waterkant naar een geschikt plekje om te zitten en telde zijn verdiende geld.
Van de jongens in de slaapbarak had hij geleerd wat de waarde van geld was en
wat je er mee kon doen. Hij stopte het diep in zijn zak. En voor het eerst in
weken kon hij weer helder denken. Hij dacht diep na over zijn leven. Als dit de
manier was om rijk te worden, dan bleef hij liever wat hij was, gewoon Joseph
Ignam, zonder geld of bezittingen. Dat had hij ook niet gehad in zijn
geboortedorp, maar toch was hij daar eigenlijk wel gelukkig geweest. Hij had er
zijn familie en vrienden, er was altijd genoeg te eten en van tijd tot tijd kon
er zelfs iets worden gekocht van de rondreizende Chinees. Maar ja, hij had de
grote stap naar de andere wereld nu eenmaal genomen en nu moest hij er maar het
beste van maken. ‘Het grote geheim’ zat misschien ergens anders!
Hij wandelde naar de stad en bekeek alles waarvoor hij nog geen tijd had gehad.
De jongens in de slaapbarak hadden hem iets verteld over een bioscoop. Daarin
kon je door een groot scherm in een andere wereld kijken en dat leek hem erg
interessant. Aarzelend liep hij achter een paar mensen aan het bioscoopgebouwtje
binnen. Bij een loket kon hij zien wat je moest betalen om naar binnen te mogen.
Hij betaalde, kreeg een toegangskaartje en liep achter enkele andere bezoekers
aan naar binnen. Verbaasd keek hij naar de lange rijen stoelen. En het voorbeeld
van de andere mensen volgend ging hij in een van de stoelen zitten.
Twee uur lang keek hij door een heel groot raam in de muur in een andere wereld.
Het was een wereld waarvan hij niets begreep. Twee mannen met grote ronde
vuisten waren in een vierkante kooi met elkaar aan het vechten. Er werden flinke
klappen uitgedeeld en af en toe viel een van de mannen languit op de grond. Maar
als hij weer opstond, ging het gevecht weer verder. En het gevecht eindigde pas
toen een van de mannen op de grond lag en niet meer opstond. En toen barstte er
een geweldig gejuich los van de mensen die rondom die vierkante kooi naar het
gevecht hadden gekeken. En hij begreep er niets van. Zoiets had hij in de wereld
van de blanken niet verwacht. De missionaris van het schooltje nabij zijn
kampong had de leerlingen altijd voorgehouden dat mensen elkaar geen geweld
mochten aandoen. En hier werd met plezier gekeken naar het geweld dat de ene
mens de ander aandeed. En daarna kreeg hij nog een andere blik op de wereld van
de blanken. Er was een groot feest, waarin mannen en vrouwen met elkaar dansten.
Ze dansten buik aan buik en even wild als de mannen en vrouwen enkele jaren
geleden deden bij de maanfeesten in zijn kampong. Maar die maanfeesten waren
inmiddels door het bestuur verboden. Hij begreep er allemaal niets meer van en
zijn hoofd duizelde toen hij de bioscoop verliet.
Hij had een vreselijke dorst gekregen. En in een gebouwtje waar mensen binnen en
buiten in stoelen zaten, zag hij allerlei flessen met daarin verschillend
gekleurd vocht. Hij kocht een fles met een blanke inhoud en zittend in de berm
van een weg nam hij er gulzig enkele teugen van. Maar zijn dorst werd er niet
mee gelest. Hij werd er alleen maar misselijk van. En toen hij een tijdje later
terugliep naar de haven, kwam hij bijna onder een auto, omdat hij niet meer
rechtuit kon lopen.
De andere wereld was hem verschrikkelijk tegen gevallen. Hij verlangde terug
naar zijn geboortekampong, naar de geborgenheid van de hem vertrouwde omgeving.
Hij wilde terug naar huis. Mistroostig ging hij zitten op het vlondertje bij de
haven. Zijn blikken dwaalden over de grote Humboldtbaai. Daar ergens in de
wazige verte lag zijn kampong, zijn tehuis. Maar de weg er heen wist hij niet.
HAB
Reacties op dit artikel via het forum
|